Revelation of John 2:17

Boodschap voor Pérgamus

Op 2:12. In de kerkgeschiedenis breekt een nieuwe periode aan. Deze periode wordt voorgesteld in de gemeente in Pérgamus. In Smyrna heb je de periode van de christenvervolgingen gezien. Na die periode breekt er in de kerkgeschiedenis een periode van rust aan, die begint in het jaar 313. In dat jaar bekeert keizer Constantijn de Grote zich uiterlijk tot het christendom en wordt het christendom staatsgodsdienst. Het wordt voordelig om christen te worden, want het levert een baan, geld en aanzien op.

De satan verandert hier van tactiek. In Smyrna heeft hij de heidense heersers aangezet tot vervolging. Daar heeft hij zich als “een brullende leeuw” geopenbaard (1Pt 5:8). Zijn pogingen om het christendom uit te roeien hebben echter geen resultaat gehad. In Pérgamus wordt hij een beschermer van het christendom en “doet hij zich voor als een engel van het licht” (2Ko 11:14). Hij zorgt ervoor dat de gemeente zich thuis voelt in de wereld en zich op een aangenaam verblijf in de wereld gaat toeleggen.

Maar er is Iemand Die deze list doorziet. Dat is “Hij Die het scherpe, tweesnijdende zwaard heeft”, dat is het Woord van God (Hb 4:12). Alleen door het Woord van God krijg je oog voor de listen van de satan. Als de satan je niet klein krijgt door tegenslagen en beproevingen, zal hij proberen je met luxe en welvaart ontrouw te maken aan je roeping als christen. Hij zal alles in het werk stellen om je te laten vergeten dat je verbonden bent met Christus in de hemel, Die op aarde verworpen is. Door het lezen van Gods Woord en het verlangen daarnaar te leven, zul je trouw blijven aan je hemelse roeping.

Op 2:13. De Heer begint met te zeggen dat Hij weet dat de gemeente woont “daar waar de troon van de satan is”. Je bevinden waar de troon van satan is, is niet verwijtbaar, het is onontkoombaar. Het is wel verwijtbaar om er te wonen. ‘Wonen’ heeft de betekenis van zich ergens thuis voelen, niet slechts ergens verblijven, maar daar al je interesses hebben en daaraan gebonden zijn.

Maar hoe kan de gemeente zich thuis voelen op het terrein waar de satan zijn troon heeft, waar hij dan ook heerst? De satan is “de overste van de wereld” (Jh 14:30). Hij bestuurt de wereld en zet die naar zijn hand. De gemeente is uit de wereld getrokken (Gl 1:4), om een te zijn met het verheerlijkte Hoofd in de hemel (Ef 4:15-16). Het is niet Gods bedoeling dat christenen vaste voet in de wereld krijgen, dat zij zich er thuis voelen. Door de list van de satan heeft de gemeente echter niet vastgehouden aan het Hoofd, maar is aards gericht geworden (Fp 3:19).

De Heer merkt echter ook op dat de gemeente in Pérgamus vasthoudt aan de basiselementen van het christen-zijn. Ze hebben vastgehouden aan de Naam van Christus en niet gezworen bij de naam van Caesar. Ook hebben ze het geloof in Hem, de Zoon van God en de Zoon des mensen, en in Zijn verlossingswerk niet prijsgegeven. Ze zijn niet bezweken onder de vijandschap die ze ondanks hun verbinding met de wereld toch ook van de wereld ervaren. Dat de wereld in zijn verdraagzaamheid van een werelds christendom niet werkelijk van aard is veranderd, kunnen ze zien in wat met Antipas is gebeurd.

Trouw aan de Naam van de Heer zal altijd de haat van de wereld opwekken. De Heer noemt Antipas “Mijn trouwe getuige”. Het is een groot eerbetoon aan deze getuige. Antipas betekent ‘tegen allen’. Al heeft de massa zich laten verleiden tot een gemakkelijk christendom, hij is tegen de stroom ingegaan en heeft van zijn Heer getuigd.

Het is opmerkelijk dat het Griekse woord voor getuige martus is, dat ‘martelaar’ betekent. De stem van Antipas kon niet tot zwijgen worden gebracht, dan alleen door de dood. Dit is ook het lot geweest van eerdere getuigen, zoals Johannes de doper (Mk 6:16-18), de profeten (Mt 23:34) en bovenal de Heer Jezus (Op 1:5). Wat Christus was voor God, dat was Antipas voor Christus.

Op 2:14. Na de lof die de Heer Jezus toch ook voor deze gemeente heeft, houdt Hij hun voor wat Hij tegen hen heeft. Hij verwijt hun hun tolerante houding tegenover de dwaalleraren in hun midden. Hun dwaalleer wordt “de leer van Bileam” genoemd. Het verderfelijke van deze leer is het op listige wijze vermengen van waarheid met leugen en van de kinderen van God met de wereld. Bileam heeft de Israëlieten ertoe verleid “om afgodenoffers te eten en te hoereren” (Nm 25:1-2; Nm 31:16).

Het is de grote list van de satan die ook vandaag zo succesvol is. Je ziet het overal waar wereldse beginselen ingang krijgen in de gemeente. ‘De leer van Bileam’ krijgt ingang als je de gemeente ziet als een organisatie of bedrijf. Wil een bedrijf goed lopen, dan moeten er structuren worden aangebracht, taken worden toebedeeld, overleggroepen een plaats krijgen. De gemeente heeft een product dat moet worden aangeprezen en aantrekkelijk worden gemaakt om aan te schaffen. Naamsbekendheid van de groep is belangrijk. Ook politieke invloed is van belang.

Deze ontwikkeling is sinds Pérgamus de hele geschiedenis van de kerk door te vinden. De aanhangers en verdedigers van een dergelijke ontwikkeling worden door Jakobus “overspeligen” genoemd (Jk 4:4). Het is geestelijke hoererij als de kerk zich met de wereld verbindt. Ook het eten van afgodenoffers wordt in geestelijke zin in de christenheid gevonden. Toen ik laatst ergens een kerk bezocht, schokte het me opnieuw toen ik zag hoe mensen afbeeldingen van heiligen kusten en zich er eerbiedig voor bogen. De verering van Maria en de paus is onuitroeibaar. Tallozen geven zich eraan over en ‘eten’ van de afgodenoffers. Maria en de paus zijn door de kerk niet aan Christus, maar aan de duivel gewijd. De eer die hun wordt gegeven, wordt door de demonen in ontvangst genomen.

Op 2:15. In het voetspoor van de leer van Bileam bevindt zich “de leer van de Nicolaïeten”. Die had ook in Pérgamus ingang gevonden en ook daarover moet de Heer hun verwijten maken. Wat in Efeze nog alleen uit werken bestond en ook werd gehaat (Op 2:6), is hier al verheven tot leer. Zoals bij Op 2:6 is opgemerkt, betekent Nicolaïeten ‘overwinnaars van het volk of van de leken’. Deze overwinnaars van het volk beschouwen zichzelf als de geestelijkheid en zien het kerkvolk als leken. Door te spreken over ‘de leer van de Nicolaïeten’ is het onderscheid tussen geestelijken en leken tot inzetting verheven.

Je beluistert dit onderscheid al in de namen die sinds de derde eeuw in de christenheid door geestelijken zijn aangenomen. Toen werd bijvoorbeeld de Romeinse bisschop voor het eerst ‘papa’ genoemd, waarvan het voor ons bekende woord ‘paus’ is afgeleid. Dit kwaad heeft zich diepgaand in de christenheid gevestigd, het ligt erin verankerd.

Op 2:16. Na de aanklachten volgt niet het oordeel, maar de oproep: “Bekeer u dan.” Dat kun je niet anders zien dan als een bewijs van genade. De Heer geeft gelegenheid tot inkeer alvorens te oordelen. De gemeente kan aan de oproep gehoor geven door de banden met de wereld te verbreken en de aanhangers van de verdorven leringen uit hun midden te verwijderen. Als dat niet gebeurt, zal Christus komen en het oordeel over hen vellen door Zijn Woord.

Kwaad in de gemeente moet altijd geoordeeld worden op grond van het Woord. Als de gemeente het niet doet, doet Hij het Zelf. Je ziet hier trouwens onderscheid tussen aan de ene kant de engel en de getrouwen, “Ik kom … naar u toe”, en aan de andere kant de navolgers van verkeerde leringen, “Ik zal oorlog tegen hen voeren”. We zien hier de twee groepen – aangeduid met ‘u’ en ‘hen’ – die in die gemeente aanwezig zijn.

Op 2:17. Hier wordt de oproep om te horen nog gedaan voordat het woord tot de overwinnaars wordt gericht. Dit wil zeggen dat het geheel wordt aangesproken, terwijl wat wordt gezegd door iedere gelovige persoonlijk moet worden waargemaakt.

Iedere gelovige die luistert naar de oproep, is een overwinnaar. De overwinning wordt behaald door ieder die zich niet laat meeslepen door de gevaren die deze gemeente bedreigen. Zo iemand is een echte pelgrim die niet onder de invloed van de overste van deze wereld komt.

Om te overwinnen in een situatie waarin de gemeente zich is gaan thuis voelen in de wereld en het denken van de wereld in haar midden heeft toegelaten, is het nodig dat de gelovige in het verborgene met God leeft in de kracht van het Woord. Het “verborgen manna” spreekt van de Zoon van God, Die Mens is geworden om ons het leven te geven. Hij heeft Zich vernederd en is ingetreden in al onze omstandigheden. Met dit brood hebben de machtigen, dat zijn engelen, het volk van God in de woestijn gevoed (Ps 78:25). Daardoor lag het manna voor Gods volk elke morgen, de hele woestijnreis van veertig jaar lang, voor het oprapen (Ex 16:13-15).

Zo moet Christus ons dagelijks voedsel zijn. Als de gemeente in haar hart terugkeert naar de wereld, voedt ze zich met ‘de uien en de knoflook van Egypte’ (Nm 11:5). Je kunt dat vergelijken met soapseries op de televisie en met roddelbladen. Het lijkt pittig, gekruid, maar heeft geen voedingswaarde en stinkt.

Overwinnaars zijn zij die net als Christus van de wereld afgezonderd hebben geleefd. Aan hen wordt door Christus Zelf ‘het verborgen manna’ beloofd. Ik denk dat dit betekent dat Hij, Die in Zijn leven op aarde volmaakt afgezonderd was voor God, de overwinnaar zal vertellen over Zijn bewonderenswaardige weg op aarde.

De “witte steen” spreekt van goedkeuring en waardering. In de rechtspraak betekende het vrijspraak. Bij een verkiezing maakte men door het geven van een witte steen de voorkeur voor een persoon bekend. Dat zal de Heer Jezus doen met de overwinnaar in Pérgamus. Het brengt de persoonlijke gemeenschap tussen de Heer Jezus en de overwinnaar tot uitdrukking.

De “nieuwe naam” op de steen is de naam van de gelovige waarmee hij staat ingeschreven in de hemel (Js 62:2; Js 65:15; Lk 10:20; Hb 12:23). Het is een naam “die niemand kent dan hij die hem ontvangt”. Dat wijst erop dat we, hoewel we in de hemel dingen samen met anderen genieten, er ook een persoonlijke band met en vreugde in de Heer Jezus is waarin een ander niet zal delen.

Lees nog eens Openbaring 2:12-17.

Verwerking: Hoe staat het met jouw afzondering van de wereld?

Copyright information for DutKingComments