Revelation of John 2:29

Boodschap voor Thyatira

Op 2:18. Deze gemeente toont profetisch gesproken de somberste periode uit de kerkgeschiedenis. In Pérgamus stond de kerk onder bescherming van de wereld. In Thyatira heerst de kerk over de wereld. Dit is de periode waarin de rooms-katholieke kerk wereldlijke macht heeft veroverd en uitgeoefend. Algemeen wordt aangenomen dat die periode is begonnen in het jaar 590 met het kiezen van Gregorius de Grote als eerste paus en heeft geduurd tot de reformatie in het begin van de zestiende eeuw. De paus heeft in die periode een zo grote macht gehad, dat geen enkele koning of vorst hem kon weerstaan. In deze heersende kerk zie je wat de Heer Jezus in Op 2:20 “de vrouw Izebel” noemt.

De Heer Jezus richt Zich als de Zoon van God tot Thyatira. Als de Zoon van God is Hij het fundament van de gemeente (Mt 16:16-18). Dat staat lijnrecht tegenover de rooms-katholieke kerk die beweert dat Petrus de rots en tegelijk de eerste paus is. Iedere volgende paus wordt gezien als opvolger van Petrus.

Als de Zoon van God is de Heer Jezus ook Zoon over Zijn huis (Hb 3:6). Dat staat tegenover ‘de vrouw Izebel’ die doet alsof de kerk háár huis is. Tegenover het kwaad van de rooms-katholieke kerk stelt de Zoon van God Zich op als Degene Die “ogen heeft als een vuurvlam”. Dat duidt op Zijn Goddelijk inzicht met het vermogen om het kwaad te oordelen. Hij zal alles oordelen wat in strijd is met Zijn heiligheid en dat doen langs de weg van volmaakt heldere gerechtigheid, waarop “Zijn voeten aan blinkend koper gelijk” wijzen. Zijn ogen en voeten heb je ook al gezien in Openbaring 1 (Op 1:14-15).

Op 2:19. Hoewel de situatie in de gemeente in Thyatira een dieptepunt is in de kerkgeschiedenis, ziet de Heer hier ook zaken die prijzenswaardig zijn. Het is zelfs zo, dat Zijn lof overvloediger is dan de lof die Hij voor andere gemeenten heeft. Dat komt doordat in een dergelijke duistere tijd de trouw van de getrouwen des te helderder schittert. In de donkere middeleeuwen is er bij weinig licht grote geloofskracht en toewijding geweest bij hen die van harte de Heer Jezus liefhadden. Voorbeelden daarvan zijn de Waldenzen en Albigenzen die de grove dwalingen van de machtige kerk van Rome tegenstonden.

De Heer spreekt over “uw werken, uw liefde, uw geloof, uw dienst en uw volharding”. Hij benoemt elk aspect van hun inzet en toewijding afzonderlijk en legt daar door het telkens herhaalde “uw” nadruk op. Hij heeft oog voor elk detail van de uiting van hun trouw. Hij kan zelfs tegen hen zeggen “dat uw laatste werken meer zijn dan uw eerste”. In plaats van dat ze onder de druk bezwijken, neemt Hij toename bij hen waar.

Op 2:20. Dan moet Hij tegen hen zeggen wat Hij tegen hen heeft: ze laten “de vrouw Izebel, die zich een profetes noemt, … begaan”. Zij stelt het vreemde element in de kerk voor dat er niet in thuishoort, zoals de historische Izebel niet in Gods volk thuishoorde (1Kn 16:31), maar het er wel voor het zeggen had gekregen. Daarbij matigt zij zich aan ‘een profetes’ te zijn, dat wil zeggen dat zij zich erop beroept woorden van God te spreken. Dit is het pausdom ten voeten uit. De Heer Jezus neemt het de engel kwalijk dat hij haar laat begaan. Dat is een grote zonde. Het is een dulden of tolereren van wat God haat.

Izebel “leert”. Dat is wat de rooms-katholieke kerk doet: zij matigt zich leergezag aan. Het kerkelijke systeem, voorgesteld in een vrouw (vgl. Zc 5:5-11), beweert de ware leer te bezitten en geen leerstellige fouten te kunnen maken. Zij beslist over leer en leven van haar belijders. Vanuit het aangematigde onfeilbare spreken – het zogenaamde ex cathedra, dat is het gezaghebbend spreken vanuit Rome door de paus – probeert zij de slaven van de Heer te misleiden en tot een afvallig handelen te brengen. Je ziet hier dat de leer van Bileam die door sommigen in Pérgamus werd vastgehouden (Op 2:14), door deze vrouw, de kerk als geheel, wordt geleerd en als misleiding gebracht. Het zuurdeeg van Pérgamus werkt door in Thyatira.

Op 2:21. De Heer heeft lang geduld met haar gehad. Door dat lange geduld is de hardnekkigheid van haar boosaardigheid des te duidelijker gebleken. Er is niet alleen blindheid en onwetendheid, maar een wil die handelt in opstand tegen God. “Zij wil zich niet bekeren van haar hoererij.” Ze wil niet breken met de wereld. Het uitoefenen van gezag ‘voelt’ te goed.

Op 2:22. Omdat ze zich niet wil bekeren, wordt het oordeel aangezegd en zal het haar onvermijdelijk treffen. Het “bed”, als symbool van haar hoererij en genot, wordt door God gemaakt tot een symbool van ziekte en pijn. Dat God haar ‘op een bed werpt’, wil zeggen dat Hij haar overgeeft aan haar verdorven wegen.

Het oordeel van God komt echter niet alleen over de rooms-katholieke kerk. Het komt ook over “hen die met haar overspel bedrijven”. Dat betreft alle kerken die samen met haar de oecumene nastreven. Ook diverse protestantse kerken willen graag delen in de invloed op de politiek van de wereld en zoeken daarom toenadering tot de rooms-katholieke kerk. Deze kerk zal hen opslokken. Het kerkelijke systeem dat dan ontstaat, wordt ‘het grote Babylon’ genoemd en zal door God geoordeeld worden (Op 17:1-18; Op 18:1-24). Voor hen die zich bij haar hebben aangesloten, zonder dat zij er nog toe gerekend worden, lijkt de mogelijkheid echter aanwezig om zich nog te bekeren van haar werken.

Op 2:23. De “kinderen” van Izebel zijn de ongelovigen die deel uitmaken van het systeem en er medeverantwoordelijk voor zijn. Het zijn de geestverwanten, mensen van wie Izebel de geestelijke moeder is. Zij worden door de Heer gedood. Elk leven wordt door Hem weggenomen.

Door dit oordeel zullen alle andere gemeenten, dat is de rest van de christenheid, weten dat het van God komt en dat Hij met volmaakte kennis handelt. Mogelijk dat zij zich aangetrokken hebben gevoeld door haar leer. Door de dood die de Heer er brengt, zullen ze inzien hoe verdorven het was. Het oordeel van de Heer zal door Hem worden uitgeoefend naar de mate van verantwoordelijkheid die elk van de tot Thyatira behorende klasse heeft. Dat geldt voor de engel, voor Izebel en haar kinderen en voor hen die met Izebel overspel hebben bedreven.

Op 2:24. Nu richt de Heer Zich tot een overblijfsel in Thyatira. Als kenmerken noemt Hij dat ze de valse leer van de rooms-katholieke kerk niet hebben aangenomen en zich ook niet hebben ingelaten met “de diepten van de satan”, dat is het occultisme van die kerk.

De Heer legt hun “geen andere last op”. Hij zegt hier nog niet dat zij er weg moeten gaan. In Sardis zal Hij die gelegenheid wel geven. In de eindtijd, waarin wij nu leven, klinkt de oproep: “Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat u met haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat u van haar plagen niet ontvangt” (Op 18:4). Het geeft aan dat er tot de komst van de Heer getrouwen in de rooms-katholieke kerk zullen zijn.

Op 2:25. Wat de getrouwen hebben, is niet veel. Toch roept de Heer hen op dat vast te houden tot Zijn komst. Thyatira, of het rooms-katholicisme, zal blijven bestaan tot de komst van de Heer. Dit in tegenstelling tot de drie voorgaande gemeenten die hun tijd in de profetische geschiedenis hebben gehad en voorbij zijn. Thyatira zal niet vervangen worden door Sardis, maar Sardis zal eruit voortkomen en zich naast Thyatira verder ontwikkelen. Sardis is het protestantisme dat naast het rooms-katholicisme zal blijven bestaan.

Op 2:26. Ook in Thyatira heeft de Heer een belofte voor overwinnaars. Hij spreekt echter niet alleen over overwinnen, maar ook over het bewaren van Zijn werken. Zijn werken zijn de werken die door Hem zijn opgedragen en in Zijn kracht zijn gedaan. Hier is sprake van een dubbele voorwaarde. Aan hen die daaraan voldoen, belooft Hij dat ze zullen delen in Zijn regering over de volken. Thyatira heeft geheerst en zij hebben daaraan niet meegedaan. Nu mogen zij met de Heer heersen. Zij die geweigerd hebben over de wereld te regeren tijdens de afwezigheid van de Heer Jezus, zullen van Hem regeringsmacht krijgen in de dag van Zijn heerlijkheid (vgl. 1Ko 4:8-9).

Op 2:27. De overwinnaar zal regeren “met een ijzeren staf”, dat is een staf die niet gebroken kan worden. Zijn regering bestaat uit het “hoeden”, dat is leiden, bewaren en beschermen, van de volken die het vrederijk zijn binnengegaan.

Zijn regering bestaat ook uit het verbrijzelen van de goddeloze heidenen. De uitoefening van dat oordeel wordt aan de Heer Jezus toegeschreven (Ps 2:9), maar wordt hier ook van toepassing verklaard op de overwinnaars in Thyatira. Elke verlening van macht door de Heer Jezus is de verlening van een macht die Hij Zelf van Zijn Vader heeft ontvangen (vgl. Mt 11:27; Mt 28:18; Jh 3:35; Jh 5:22; 27; Jh 13:3).

Op 2:28. Als een extra beloning ontvangt de overwinnaar uit de handen van de Heer Jezus “de morgenster”. De morgenster is de Heer Jezus Zelf (Op 22:16). Het betekent dat Hij Zichzelf ter bemoediging op bijzondere wijze aan hen voorstelt als Degene Die voor Zijn gemeente komt (2Pt 1:19). Voordat Hij als “de Zon der gerechtigheid” opgaat (Ml 4:2), zal Hij als ‘de morgenster’ opgaan om Zijn gemeente in te voeren in de hemel, waaronder de getrouwen in Thyatira. Zij komen niet om in het oordeel over Babylon.

Op 2:29. De brief aan Thyatira eindigt met een oproep tot de enkeling die een oor heeft om te horen en wel om te horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Dat is in dit geval extra veelzeggend, want het staat haaks op wat de rooms-katholieke kerk zegt: ‘Hoor wat de kerk zegt.’

Hier komt voor de eerste keer deze oproep ná de belofte voor de overwinnaar. In de vorige gemeenten is elke gemeente in haar geheel opgeroepen. Nu komt deze oproep alleen tot de overwinnaars. Zij horen de stem van de Geest tot de gemeenten. De hele christenheid kan zich niet meer bekeren. De Geest spreekt nog wel tot de gemeenten, maar alleen van een getrouw overblijfsel, niet van het geheel, wordt verwacht dat het zal luisteren.

Lees nog eens Openbaring 2:18-29.

Verwerking: Welke kenmerken van ‘de vrouw Izebel’ herken jij in de christenheid?

Copyright information for DutKingComments