Revelation of John 21:13

De heilige stad, het nieuwe Jeruzalem

Op 21:11. De stad heeft “de heerlijkheid van God”. Dat gaat verder dan het kleed van de bruid, dat door haarzelf is geweven, hoewel dat kleed haar door God is gegeven. In Christus zien we de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God (2Ko 4:6). Hier heeft de gemeente die heerlijkheid. De gemeente is net zo volkomen in harmonie met God, als Christus dat is. Zoals de heerlijkheid van God in Christus te zien is, zo is die heerlijkheid van God ook in haar te zien (vgl. Jh 17:22). Wat in de Heer Jezus geopenbaard is, zal in deze stad terug te zien zijn.

Als je bedenkt dat dit geldt voor mensen die van nature geen deel hadden aan de heerlijkheid van God (Rm 3:23), is dat dan geen onbeschrijflijke genade? Het is inderdaad niets anders dan genade waardoor je daaraan deel hebt gekregen (2Ko 4:6). Daardoor kun je nu roemen in de hoop op de heerlijkheid van God (Rm 5:2b) die in dit gedeelte werkelijkheid is geworden.

De heerlijkheid van God, zoals die in Openbaring 4 tot uiting komt (Op 4:3), is op allerlei wijzen ook het deel van de gemeente. De jaspissteen die daar wordt genoemd, vind je ook hier, en ook verderop, in de Op 21:18-19. Deze steen is te vergelijken met de ons bekende diamant, die zo geslepen kan worden, dat op vele wijzen de weerkaatsing van het licht in allerlei schitterende kleuren plaatsvindt. Die lichtglans, die straks in volle ongehinderde heerlijkheid zichtbaar zal zijn, behoort de gemeente nu al uit te stralen (vgl. Fp 2:15). Dat kan alleen door de Geest (Hd 7:55; 2Ko 3:18).

Op 21:12. De gemeente is gebouwd op een manier die de heerlijkheid van God kan weerspiegelen of doorgeven, zonder iets wat deze heerlijkheid onderbreekt of verduistert. Daarvoor bezit zij een muur, poorten en fundamenten. Een muur zorgt voor veiligheid (Zc 2:5) en heiligheid en maakt scheiding tussen het heilige en het onheilige (Ez 42:20). In deze stad zijn alle heiligen verzameld die God in hun leven op aarde verheerlijkt hebben. De muur zorgt ervoor dat er niets in de stad kan komen wat er niet thuishoort (Ps 122:3), wat nu nog wel in de gemeente mogelijk is (Gl 2:4; Jd 1:4).

Maar het is een muur met poorten. Poorten staan in verband met regering. Vroeger werd er in de poorten van steden rechtgesproken (Ru 4:1). De grote nadruk op de poorten onderstreept de betekenis van de stad als bestuursorgaan. De poorten laten het goede binnen en houden het kwade buiten. Een poort betekent ook een beveiligde en gecontroleerde toegang tot de tempel.

Poorten vormen een verbinding tussen de stad en de aarde tijdens het vrederijk. De engelen zijn dienaars bij de poorten, zij zijn de wachters. Hun taak als kanalen van Gods zegen zoals in het Oude Testament is voorbij. Die taak is voor de gemeente (Hb 2:5). De muur met zijn poorten is tot meerdere heerlijkheid van God (Js 60:18).

Op de poorten staan namen geschreven. Dat heeft te maken met de gewoonte dat poorten wel werden genoemd naar de steden waar ze naartoe leiden. De Damascuspoort is bijvoorbeeld de poort waardoor je op de weg naar Damascus komt. Zo wijzen de poorten met de namen van de twaalf stammen van de zonen van Israël erop dat de zegeningen van de gemeente in de eerste plaats zullen uitgaan naar Israël.

Op 21:13. Het is met de heilige stad Jeruzalem, de tabernakel van God (Op 21:3), hetzelfde als met de tabernakel in de woestijn. In elke windrichting waren drie stammen opgesteld en de tabernakel stond in het midden (Nm 2:17). Alle zegen gaat uit van het centrum en alle aanbidding komt tot dit centrum.

1. Het begint met de “oostkant”, de kant waar de zon opgaat. Het licht van de nieuwe dag van het vrederijk is aanwezig.

2. De “noordkant” doet denken aan de tijd dat God Zijn volk door middel van volken uit het noorden moest oordelen vanwege hun ontrouw, een tijd die voorbij is.

3. De “zuidkant” spreekt van zomerwarmte, de zomer die is aangebroken.

4. De “westkant” is de kant waar de zon ondergaat, wat laat zien dat er ook aan het vrederijk een einde komt.

Er is een toepassing te maken voor de verkondiging van het evangelie in onze tijd en ook voor de gemeente nu. Wij moeten alle volken met het evangelie zien te bereiken en ook alle leeftijdsgroepen en sociale lagen van de bevolking, dat wil zeggen iedereen, zonder onderscheid. Een gemeente moet zowel een hoge muur als goed functionerende poorten hebben. Soms hebben gemeenten zoveel open poorten dat er van een muur geen sprake meer is. Het kan ook andersom. Dan heeft een gemeente alleen een hoge muur en geen enkele poort. In beide gevallen is er geen afzondering voor de Heer.

Op 21:14. Na de poorten wordt nader over de muur gesproken. De fundamenten zijn niet de twaalf zonen van Israël, maar “de twaalf apostelen van het Lam”. De twaalf zonen van Israël zijn nooit verbonden geweest aan het Lam op aarde. De twaalf apostelen zijn, nadat de Heilige Geest is gekomen en de gemeente is ontstaan, de fundamentleggers van de gemeente geworden (Ef 2:20). Het fundament is Christus (1Ko 3:11). Dit is de stad met fundamenten waarnaar Abraham heeft uitgezien (Hb 11:10).

Op 21:15. Dan merkt Johannes op dat de engel “een gouden meetrietstok” heeft. De meetstok is van goud en beantwoordt daarmee aan de heerlijkheid van God. De stad en haar poorten en haar muur moeten gemeten worden met een Goddelijke maat. Eerder heeft Johannes de opdracht gekregen om het aardse Jeruzalem te meten (Op 11:1). Alleen is daar geen sprake van een meetrietstok van goud en ook moet Johannes een bepaald deel niet meten.

Als God iets meet of laat meten, wil Hij daarmee zeggen dat het Hem toebehoort en door Hem wordt erkend (vgl. Zc 2:1-2; 12; Ez 40:3; 5). ‘Meten’ wil ook zeggen de positie en de roeping van de stad bepalen met de grenzen die daarbij horen. Er moet worden vastgesteld dat de stad en alles wat daarin is, alles wat er wordt beslist – waarvan de poort spreekt –, in overeenstemming is met de heerlijkheid van God. Hetzelfde geldt voor de heiligheid van de stad, waarvan de muur spreekt.

Op 21:16. De stad is niet alleen vierkant – wat aangegeven wordt door de vermelding “haar lengte is even groot als haar breedte” –, ze is ook kubusvormig, want ook haar hoogte heeft dezelfde afmeting. Dat doet denken aan het heilige der heiligen, dat naar zijn afmetingen ook een kubus was (vgl. 1Kn 6:20; Ez 41:4). Door haar lengte en breedte staat ze in verbinding met de aarde en door haar hoogte in verbinding met de hemel.

De “twaalfduizend stadiën” die de engel meet, zijn te vergelijken met ongeveer tweeduizend tweehonderdtwintig kilometer. Dat de stad volmaakt gelijke zijden heeft, zegt iets over het volkomen evenwicht in alles wat God tot stand brengt. Hij geeft aan elke waarheid van Zijn Woord het juiste gewicht. Dat zien we in de uitvoering ervan. Nooit benadrukt Hij de ene waarheid ten koste van een andere.

Dat de stad te meten is, geeft aan dat ze begrensd is. Dat geldt voor alles, wat met de mens te maken heeft. Alleen God is oneindig en de mens is per definitie beperkt. Tegelijk is de gemeente volmaakt in overeenstemming met de eeuwige raadsbesluiten van God en is de maat ervan niet te meten (vgl. Ef 3:18-19).

Op 21:17. Met de “honderdvierenveertig el” zal waarschijnlijk de dikte van de muur worden bedoeld die daarmee tussen de vijfenzestig en zeventig meter bedraagt. Het is in elk geval een volkomen maat – honderdvierenveertig is twaalf keer twaalf. Tegelijk houdt het ook in dat ieder mens zich slechts een beperkte voorstelling kan vormen van de ‘afmetingen’ van de gemeente. In deze maat worden “een mens” en “een engel” op hetzelfde niveau geplaatst. Ze zijn allebei schepselen en daardoor begrensd in het doorgronden van alle heerlijkheid van God.

Op 21:18. In Op 21:11 heb je gezien dat jaspis een beeld is van de lichtglans van de heerlijkheid van God. De muur van de stad is van ditzelfde materiaal. De heerlijkheid van God werkt als een beschermings- en scheidingswand. De heerlijkheid van God verbiedt en verhindert dat er iets onreins de stad binnengaat. Als de heerlijkheid van God zich ook meer onder ons openbaarde, zou er veel worden tegengehouden wat niet in het licht van die heerlijkheid past (Hd 5:13; Gn 28:17).

Dit is de vierde keer dat er over de muur van de stad wordt gesproken:

1. In Op 21:12 is het kenmerk van de muur genoemd: groot en hoog.

2. In Op 21:14 worden de fundamenten van de muur genoemd.

3. In Op 21:17 wordt over de muur gesproken in verbinding met haar maat.

4. Ten slotte spreekt Op 21:18 over de bouwstof, het materiaal, waaruit de muur bestaat.

De stad is van “zuiver goud, aan zuiver glas gelijk”, dat wil zeggen dat stad van doorschijnend goud is. In de oude schepping is dat niet mogelijk, maar in de nieuwe wel. Het maakt duidelijk dat de stad gemaakt is van materiaal dat volkomen transparant is, zonder enige donkere plek, zonder enige vlek of iets onreins. De stad is in deze eigenschap gelijk aan God. Hoe zou de stad van God iets kunnen bezitten wat duister of bevlekt is? Alles is doorschijnend en beantwoordt aan de heerlijkheid van God.

Lees nog eens Openbaring 21:11-18.

Verwerking: Welke aspecten van de stad worden genoemd en wat stellen ze voor?

Copyright information for DutKingComments