Revelation of John 21:5

Ik maak alles nieuw

Op 21:5. Nu spreekt “Hij Die op de troon zat”. Zitten op de troon betekent dat Hij alle macht heeft en alles bestuurt naar Zijn wil en daarmee tot Zijn doel komt. Hoe dat nieuwe eruit zal zien, kunnen we ons niet voorstellen. Je kunt het vergelijken met een tarwekorrel. Als je daarnaar kijkt, kun je je ook niet voorstellen dat daaruit een aar groeit. Of als je naar een rups kijkt, kun je je ook niet voorstellen dat daaruit een vlinder voortkomt. Paulus gebruikt tal van beelden om het verschil tussen aardse en hemelse dingen duidelijk te maken (1Ko 15:35-49), maar ons bevattingsvermogen is te klein om het allemaal voor ons te zien. We weten in elk geval dat alle droevige dingen weg zijn en “alles nieuw” zal zijn.

Het is niet nieuw in tegenstelling tot oud, maar nieuw als iets wat nooit heeft bestaan, noch in soort, noch in zichzelf, want niets en niemand zal ooit oud worden in de nieuwe schepping. Waarvoor de mens zich altijd tevergeefs heeft ingespannen, zal dan door God tot stand worden gebracht. De mens kan geen einde maken aan de dood en de dingen die daarmee zijn verbonden omdat de zonde in hem woont. Voor de mens blijft die situatie een ijdele droom, maar voor het geloof is het de grote realiteit.

Na deze heerlijke toezegging dat Hij alles nieuw maakt, krijgt Johannes voor de derde keer de opdracht te schrijven (Op 14:13; Op 19:9). Door het op te schrijven ligt het vast. Als we deze dingen soms wat vergeten, kunnen we het telkens nalezen. Om elke onzekerheid weg te nemen wordt er als een bekrachtiging aan toegevoegd dat deze woorden “getrouw en waarachtig” zijn.

Op 21:6. Dan klinkt als een machtige afsluiting de uitroep: “Zij zijn gebeurd!” Op dat ogenblik is alles nieuw geworden. Dan wordt het volle resultaat gezien van het werk van Hem Die eens riep: “Het is volbracht!” (Jh 19:30). De rust, de vrede en de harmonie die op dat werk gegrond zijn, zullen zonder onderbreking alle eeuwigheid door worden genoten door God en de mensen bij wie Hij woont.

Hij, Die het heeft gesproken, is de eeuwige God, “de Alfa en de Oméga”. Hij vervult van A tot Z – “Alfa” is de eerste letter en “Oméga” de laatste letter van het Griekse alfabet – wat Hij heeft gezegd. Het wil zeggen dat Hij Zijn Woord tot op de letter vervult. Hij is ook “het Begin en het Einde”, dat wil zeggen dat Hij aan het begin van alles staat, en aan het einde van alles staat Hij er nog. Er is niets vóór Hem en er is niets ná Hem. Alles wordt met Hem in verbinding gehouden van eeuwigheid af en tot in eeuwigheid. Er is een eeuwigheid, omdat Hij de Eeuwige is.

Op dit adembenemende moment, waar de tijd en alles wat daarmee te maken heeft, is verdwenen, komt als het ware spontaan een uitnodiging aan ieder die hieraan nog geen deel heeft. Als er lezers zijn die hieraan nog geen deel hebben, dan kan het niet anders of er is het verlangen gekomen daaraan deel te krijgen. Dat kan! Als er dorst is naar de levende God (Ps 42:3), zal Hij die dorst lessen, zoals de dorst van de Samaritaanse vrouw door de Heer Jezus werd gelest (Jh 4:14).

Op 21:7. Behalve dorst is er ook strijd nodig om deel te krijgen aan die heerlijkheid. Er is namelijk tegenstand in de vorm van personen of leringen die het deel krijgen aan die heerlijkheid in de weg staan en willen verhinderen. Maar er zijn krachtige wapens beschikbaar die de overwinning zeker maken. Zo wordt het beërven van deze dingen gegeven aan hen die door het geloof de wereld hebben overwonnen (1Jh 5:4). Zij hebben overwonnen door het bloed van het Lam (Op 12:11). Zij zijn meer dan overwinnaars door Hem Die hen heeft liefgehad (Rm 8:37).

De overwinnaars zullen trouw blijven tot het einde, tot die heerlijke erfenis in bezit kan worden genomen. Dan zal de nieuwe schepping beleefd worden in de nauwste verbinding met God en tot vreugde voor God. Dit is de enige plaats in de geschriften van Johannes waar van onze positie als zonen sprake is. Het is ook een persoonlijke betrekking. Ieder zal een eigen betrekking met God hebben en God met hem. Hij zal niet opgaan in de massa van mensen bij wie God woont (Op 21:3).

Op 21:8. Na de uitvoerige, maar tegelijk zeer beperkte beschrijving van de heerlijkheid die het deel is van de gelovigen, volgt het deel van de ongelovigen. Het contrast is enorm en zal nooit tenietgedaan worden. Het zal tot in eeuwigheid bestaan. Dit is het deel van hen die geen overwinnaars zijn en die geen dorst hebben gehad naar God.

De eerste categorie mensen van wie gezegd wordt wat hun deel is, zijn “de bangen”, de lafaards. De bangen hebben nooit de Heer Jezus durven belijden. Zij staan aan de kant van de vijanden en zullen met hen omkomen. Ook de andere categorieën zullen Gods koninkrijk niet beërven (1Ko 6:10).

Er is sprake van “hun deel”. Dat sluit zielsvernietiging uit. Het sluit ook uit dat ze na verloop van tijd alsnog aan de zegen deel zullen krijgen. De leer van de alverzoening is een ernstige aantasting van het gezag van Gods Woord en doet afbreuk aan de zwaarte en volmaaktheid van het werk van Christus. Het plaatsvervangend lijden van Christus zou niet nodig zijn geweest als alle mensen uiteindelijk toch deel zouden krijgen aan de eeuwige heerlijkheid. Maar allen die geen deel hebben aan het werk van Christus omdat ze het hebben afgewezen, zullen in de tweede dood zijn. Het gevolg is een definitief van alle leven afgesneden zijn, waaraan ze ook nooit meer deel zullen krijgen.

Op 21:9. Met Op 21:8 is een chronologisch gedeelte afgesloten dat eindigt in de eeuwigheid. Wat hierna komt, kan daarop geen vervolg zijn, want na de eeuwige toestand komt er niet nog iets anders. We worden vanaf Op 21:9 dan ook mee teruggenomen naar de tijd die onmiddellijk aan de eeuwige toestand voorafgaat, het vrederijk. Er volgt een beschrijving van de heerlijkheid van de gemeente als de hemelse stad, dat is als de plaats van waaruit Christus’ regering over de aarde plaatsvindt.

Op 21:9 begint met bijna dezelfde woorden die je ook in Openbaring 17 hebt gelezen (Op 17:1). Het begint hier, evenals in Openbaring 17:1, met “een van de engelen die de zeven schalen hadden”. Maar er wordt hier aan toegevoegd dat ze “vol van de zeven laatste plagen” waren. De volle schalen worden getoond om te laten zien dat de stad pas kon komen, nadat de oordelen van God over de aarde waren gegaan. Verder zie je dat in beide gedeelten de beschrijving volgt van een vrouw en een stad. Als je beide gedeelten met elkaar vergelijkt, zie je zowel een verband met als een groot verschil tussen wat je inmiddels weet van het grote Babylon en wat je zult zien van het nieuwe Jeruzalem.

De gemeente wordt hier voorgesteld als “bruid” en als “vrouw”. Mogelijk ziet ‘bruid’ op haar heerlijkheid naar de wereld toe en ‘vrouw’ op de intieme betrekking tot het Lam, de Bruidegom. ‘Bruid’ kan ook zien op de eerste liefde voor die ene Man Die zij boven alles liefheeft en ‘vrouw’ op het vervulde verlangen van de liefde en de voortduring ervan. Beide aspecten blijven eeuwig van toepassing.

Op 21:10. In Openbaring 17 is Johannes in een woestijn gevoerd (Op 17:3). Hier bevindt hij zich op een verheven positie. Vanaf de berg mag hij de bruid, de vrouw van het Lam zien. Maar wat ziet hij? Hij ziet een stad. Dat wil zeggen dat de vrouw die de gemeente is, ook het kenmerk van een stad heeft. Johannes krijgt de stad te zien zoals God haar van eeuwigheid af gezien heeft. Zo mocht Mozes vanaf een berg het beloofde land zien (Dt 34:1) en zag Ezechiël het toekomstige aardse Jeruzalem en de nieuwe tempel vanaf een hoge berg (Ez 40:2).

De positie van Johannes is nog veel hoger dan van die beiden, want hij mag het nieuwe, hemelse Jeruzalem aanschouwen dat uit de hemel neerdaalt van God. Zoals de stad in de eeuwigheid neerdaalt van God (Op 21:2), zo daalt ze ook neer in het vrederijk.

De gemeente is de woonplaats van God van waaruit zegen naar de aarde gaat, zowel in het vrederijk als in de eeuwigheid. Ook hier is zij “de heilige stad”, de stad die God voor Zichzelf apart heeft gezet om Zijn stad, Zijn woonplaats te zijn. Het is de stad met de naam “Jeruzalem”, dat betekent ‘grondslag van de vrede’. In en door de gemeente zal de naam van de stad haar betekenis waarmaken. De stad is zowel de woonplaats van God als de plaats waar Zijn troon staat. De stad is daardoor ook het centrum van waaruit Hij regeert en bestuurt tot zegen van de mensen.

De laatste keer dat een stad in verbinding met de aarde wordt genoemd, is Babylon. De eerste stad die in verbinding met de aarde wordt genoemd, is de stad die Kaïn bouwt (Gn 4:17). Steden op aarde zijn niet gebouwd tot eer van God. De stad die God bouwt, is van oorsprong hemels en verspreidt de eer van God en Christus.

Lees nog eens Openbaring 21:5-10.

Verwerking: Wat doet het jou als je denkt aan de toekomst van de ongelovigen?

Copyright information for DutKingComments