Revelation of John 4:7

De troon

Op 4:1. Het is belangrijk te zien dat met dit hoofdstuk een nieuw gedeelte van het boek begint (Op 1:19). Dit nieuwe gedeelte, en tevens laatste en ook langste van het boek, begint met “hierna”, dat is na de gebeurtenissen die in de vorige twee hoofdstukken aan de orde zijn geweest. Daarin heb je de ontwikkeling van de christenheid op aarde gezien, waarin de ware gelovigen zijn aangesproken. Vanaf Openbaring 4 zijn alle ware gelovigen opgenomen in de hemel. Dat is gebeurd bij de komst van de Heer Jezus voor de gemeente en alle oudtestamentische gelovigen (1Th 4:15-18).

Nu is de weg vrij voor God om Zijn werk met de aarde te beginnen (vgl. 2Th 2:6). Hij gaat de wereld oordelen en die reinigen van alles wat tegen Hem in opstand is. Na deze oordelen zal de Heer Jezus op aarde komen om er duizend jaar te regeren. Hij zal dan alle beloften vervullen die door alle profeten zijn gedaan. Geen enkel woord dat God heeft gesproken, zal onvervuld blijven.

Christus laat het hele werk dat God na de opname van de gemeente gaat doen, aan Johannes zien. Johannes ziet “een deur … geopend in de hemel”. Van daaruit spreekt de eerste stem die hij “gehoord had als van een bazuin” (Op 1:10) – dat is de Heer Jezus – tot hem. De stem zegt tegen hem in de hemel te komen om van daaruit alles te zien wat op aarde gaat gebeuren. En jij en ik mogen over de schouder van Johannes meekijken!

Op 4:2. Direct na het bevel omhoog te komen komt Johannes in de Geest. Hij hoeft niet in eigen kracht te komen; dat zou ook niet kunnen. Daarvoor krijgt hij de kracht van de Heilige Geest. Jij kunt ook niet door eigen inspanning inzicht krijgen in de toekomst van de Heer Jezus. Dat moet de Heilige Geest je tonen (Jh 16:13). Daarvoor moet je Hem wel de ruimte geven en mogen er geen verhinderingen zijn door niet-beleden zonden of een vleselijke wandel.

Het eerste wat Johannes in de hemel ziet, is “een troon” en Iemand Die erop zit. Je staat in de troonzaal, waar geregeerd en rechtgesproken wordt. Dit is de plaats van handeling voor de hele rest van het boek. Het woord ‘troon’ komt in dit boek liefst tweeënveertig keer voor als de troon van God en nog vijf keer in andere betekenissen, terwijl het in de rest van het Nieuwe Testament slechts vijftien keer voorkomt.

De troon “stond”, wat de stabiliteit en onwankelbaarheid van het Goddelijk gezag aangeeft, in tegenstelling tot alle aardse wankelbare en wisselbare tronen. Hij staat ook “in de hemel” en daardoor boven alle aardse tronen. Eenmaal zullen alle aardse tronen ook zichtbaar onderworpen worden. Dat de feitelijke regering zich in de hemel bevindt, mag een bemoediging zijn voor ieder die als gelovige lijdt onder goddeloze machthebbers.

Er zit ook Iemand op de troon. Het lijkt erop dat Johannes Hem niet goed kan onderscheiden. Uit de beschrijving die hij geeft, blijkt een grote schittering. De Persoon Die erop zit, is luisterrijk, vol glorie en glans. Het is niemand anders dan de verheerlijkte Zoon des mensen Die heel het oordeel van de Vader in handen heeft gekregen (Jh 5:22; 27).

Op 4:3. Johannes gebruikt beelden uit de natuur om de luister te beschrijven van Hem Die hij op de troon waarneemt. Hij noemt eerst twee edelstenen. Edelstenen weerspiegelen in tal van kleurrijke stralen het licht van de zon. Ze worden gebruikt om de heerlijkheid van God in het nieuwe Jeruzalem te omschrijven (Op 21:19). Twaalf edelstenen zijn aanwezig op het borstschild van de hogepriester (Ex 28:17-20). Van de twaalf kostbare stenen die op het borstschild zijn, wordt de ‘jaspissteen’ als laatste genoemd en de ‘sardiussteen’ als eerste.

De “regenboog” is het symbool van het trouwe verbond van God met de aarde. Hij herinnert eraan dat de zondvloed de aarde heeft verdelgd én aan de zegen daarna (Gn 9:8-17). Ook wijst dit symbool erop dat Gods oordelen een grens hebben en dat Hij te midden van de toorn aan ontferming denkt (Gn 8:1; Hk 3:2). De regenboog is “rondom de troon”, dat wil zeggen dat het niet een halve, maar een hele, gesloten cirkel is. Dit verkondigt dat Zijn goedertierenheid niet ophoudt, maar blijft tot in eeuwigheid.

De regenboog is “van aanzien een smaragd gelijk”. Een ‘smaragd’ heeft een prachtige groene kleur, de kenmerkende kleur van de schepping. Dit is de kleur van de regenboog, zoals de verheerlijkte heiligen die altijd zullen zien. Terwijl het oordeel over de opstandige mens en het kwaad wordt aangekondigd, blijft de herinnering aan Gods genade en beloften ten aanzien van Zijn schepping hun levendig voor ogen staan.

Op 4:4. De Heer Jezus regeert niet alleen. Er zijn rondom Zijn troon nog “vierentwintig tronen”, met daarop “vierentwintig oudsten”. Het getal ‘vierentwintig’ bestaat uit tweemaal twaalf. In deze vierentwintig oudsten worden dan ook symbolisch de gelovigen uit het Oude en het Nieuwe Testament voorgesteld. Je kunt dat begrijpen als je eraan denkt dat Gods volk in het Oude Testament voortkomt uit de twaalf zonen van Jakob en Gods volk in het Nieuwe Testament is gebouwd op het fundament van de twaalf apostelen van de Heer Jezus.

De “witte kleren” wijzen op de zuiverheid en het priesterlijke karakter van de oudsten. Ze zitten als koningen op tronen, als mederegeerders met de Heer Jezus. Ze dragen “op hun hoofden gouden kronen”. Deze kronen zijn geen koninklijke diademen, maar kransen die overwinnaars krijgen. De waarde zit hem niet in het materiaal, maar in het openlijke eerbetoon. Je mag dat voor jezelf als een aanmoediging zien. Als je op aarde trouw bent in het volgen van een verworpen Heer, zul je straks met Hem mogen regeren.

Op 4:5. Wat van de troon uitgaat, kondigt de komende oordelen aan. Het herinnert aan de verschijning van God op de berg Sinaï (Ex 19:16; Ex 20:18). De troon is hier niet de genadetroon, wat hij vandaag voor jou is (Hb 4:16). Ook in het vrederijk is de troon een troon waarvan zegen uitgaat in de vorm van een stroom van water (Ez 47:1-12). Voordat het zover is, moeten er eerst oordelen van de troon uitgaan, zodat de zegen ruim baan kan krijgen.

Met de troon van God is de Geest van God verbonden. De Geest wordt hier op zevenvoudige wijze voorgesteld in “zeven vurige fakkels”. Het getal ‘zeven’ wijst op volmaaktheid, en ‘vuur’ symboliseert oordeel. De oordelen van God zijn voor elke situatie anders, maar altijd volmaakt. Ze worden zonder kans op vergissing uitgevoerd onder de volmaakte werking van de Geest van God. Het is goed eraan te denken dat de God Die jij Vader mag noemen, tegelijk een verterend vuur is met betrekking tot alles in je leven wat niet met Hem in overeenstemming is (Hb 12:29; vgl. 1Pt 1:17).

Op 4:6. Het is opmerkelijk hoe alles in dit hoofdstuk is verbonden met de troon. Je hebt gelezen over

1. op de troon, “Iemand”,

2. rondom de troon, “oudsten”,

3. wat van de troon uitgaat, “bliksemstralen, stemmen en donderslagen” en

4. wat vóór de troon is, “de zeven Geesten van God”.

Nu zie je nóg iets vóór de troon en zelfs nog iets in het midden van de troon. Eerst wat nog vóór de troon is: iets “als een glazen zee, kristal gelijk”. Dat herinnert aan het grote wasvat in de tempel van Salomo, dat de ‘zee’ wordt genoemd (1Kn 7:23). Dat wasvat was gevuld met water waarmee de priester zijn handen en voeten moest reinigen voordat hij het heiligdom inging. Hier is het water ‘kristal’. In de hemel is reiniging niet meer nodig. Dat de zee vóór de troon staat, wil zeggen dat de reinheid in de hemel volkomen in harmonie is met het heilige karakter van de troon.

Dan nog wat je in het midden van en tegelijk rond de troon ziet. Je ziet “vier levende wezens”. Om enigszins te begrijpen wat deze vier levende wezens “in [het] midden van de troon en rond de troon” voorstellen, moet je enkele verzen uit het boek Ezechiël erbij lezen (Ez 1:5; 10; 18; Ez 10:12; 14). Als je wat Johannes ervan ziet, vergelijkt met wat Ezechiël ervan ziet, zie je dat de levende wezens verband houden met de oordelen van God op aarde die door vier dingen worden gekenmerkt. Dat ze met oordelen verband houden, blijkt al uit hun positie in verbinding met de troon. Ze bevinden zich er midden in, waardoor ze als het ware met de troon vereenzelvigd zijn.

Dat het er vier zijn, benadrukt de algemeenheid van het oordeel. Het getal ‘vier’ is kenmerkend voor de aarde. Je hoort het in uitdrukkingen als: vier windrichtingen, vier hoeken van de aarde, vier seizoenen. De vier levende wezens zijn met betrekking tot de aarde niet alleen alomvattend in hun oordeel, maar ze oefenen het ook uit met een volledig inzicht in de toekomst, “vol ogen van voren”, en in het verleden, “en van achteren”. Dit inzicht is God eigen, waardoor Hij handelt met volkomen kennis van alle omstandigheden, van alle oorzaken en van alle gevolgen.

Op 4:7. De kenmerken van Zijn oordelen worden vergeleken met vier van Zijn schepselen.

1. In de eerste plaats is daar “een leeuw”. De leeuw is de koning onder de dieren die voor niemand opzij gaat (Sp 30:30) en tegen wie niemand zich kan verzetten. In de leeuw zie je de kracht en majesteit van Gods regering en oordelen.

2. Zijn oordelen gaan ook gestaag door, zoals “een kalf” dat ploegt, gestaag doorgaat.

3. Zijn oordelen worden uitgevoerd met wijsheid en inzicht, waarmee Hij de “mens” als schepsel begiftigd heeft boven de dieren.

4. Ten slotte zie je in de “vliegende arend” de snelheid waarmee de oordelen vanuit de hemel de aarde zullen treffen (vgl. Dt 28:49).

Lees nog eens Openbaring 4:1-7.

Verwerking: Noem de dingen die in dit gedeelte in verbinding met de troon staan.

Copyright information for DutKingComments