Revelation of John 7:9

De grote menigte uit de volken

Op 7:9. Zoals al is gezegd aan het begin van het vorige stukje, gaat het in dit hoofdstuk over twee groepen gelovigen. De groep die in het vorige gedeelte onder je aandacht is geweest, bestaat uit gelovigen uit Israël. Het onderscheid tussen die groep en de groep die je nu voor je hebt, is dat het hier gaat om een menigte uit elke natie en niet uit Israël. Het is ook een groep die ontelbaar is, terwijl die uit Israël wel is geteld. Nog een verschil is dat de eerste groep het zegel krijgt voordat de grote verdrukking begint, terwijl de tweede groep naar voren komt als de grote verdrukking voorbij is (Op 7:14).

Het feit dat de eerste en de tweede groep van gelovigen onderscheiden worden voorgesteld, is ook een bewijs dat de tijd van de gemeente voorbij is, want daarin is geen onderscheid tussen Jood en Griek (Gl 3:28; Ko 3:11). Een ander opmerkelijk feit is dat het niet om opgewekte gelovigen gaat, maar om op aarde levende gelovigen. Er zijn geen aanwijzingen dat ze gestorven zijn en ook niet dat ze verheerlijkte lichamen bezitten. Ze staan ook op aarde vóór de troon, ze zitten niet op tronen.

Ze dragen “witte kleren” en hebben “palmtakken in hun handen”. De witte kleren spreken van reinheid die ze hebben gekregen door het bloed van het Lam (Op 7:14). Daardoor worden ze door God aanvaard. De palmtakken in de handen is een beeld van de overwinning die ze hebben behaald over alle tegenstand waaraan ze blootgesteld zijn geweest. De witte kleren zijn hun gegeven, de palmtakken hebben ze verdiend.

Op 7:10. Ze geven alle eer voor hun heil of behoudenis aan God en aan het Lam, want Zij hebben hen door de grote verdrukking heen geleid en bewaard voor alle vijandschap. Daardoor gaan zij nu als levenden het volle “heil”, dat is de behoudenis van het vrederijk, binnen. Ze zijn zich bewust dat ze alles aan God en aan het Lam te danken hebben en dat uiten ze ook.

Op 7:11-12. De lofprijzing van hen die tijdens de grote verdrukking zijn bewaard, vindt weerklank in de hemel bij alle engelen. Engelen zijn door God in die tijd gebruikt als de uitvoerders van Zijn oordelen, terwijl zij ook de beschermers zijn geweest van hen die het heil of de behoudenis beërven (Hb 1:14). Zij staan “rond de troon en de oudsten en de vier levende wezens”. De oudsten hebben hun lofprijzing laten horen in Openbaring 5 (Op 5:9-10) en de vier levende wezens in Openbaring 4 (Op 4:8). Hier doen de engelen het, zoals ook in Openbaring 5 (Op 5:11-12).

Hun lofprijzing begint met “amen” en eindigt er ook mee. Zij stemmen in met de lofprijzing van de ontelbare menigte. Ook bevestigen ze hun eigen lofprijzing ermee omdat Hij alles tot een goed einde heeft gebracht. Hun lofprijzing is zevenvoudig, zoals in Openbaring 5 (Op 5:12). Alles wat zij zeggen, behoort aan God en schrijven zij Hem toe. Al deze eigenschappen of kenmerken zijn openbaar geworden in Zijn handelen, in het vervullen van Zijn plannen. Laat deze zevenvoudige uiting nog maar eens op je inwerken en zeg bij elk aspect tegen God: ‘Dit komt U toe!’

Op 7:13. Mogelijk is er verbazing op het gezicht van Johannes gekomen bij het zien van dit tafereel. Hij weet niet wat hij hiervan moet denken. Wat zijn dit voor mensen en waar komen ze vandaan? Een van de oudsten heeft dit opgemerkt en reageert daarop. Hij brengt onder woorden wat Johannes bezighoudt. Het is ook voor ons goed om te letten op iemands gezicht als we iets vertellen over Gods Woord wat hij misschien voor het eerst hoort.

Op 7:14. Johannes probeert niet zijn onwetendheid te verbergen door een poging een antwoord te formuleren. Met het uitspreken van de woorden “mijn heer, u weet het”, erkent hij met het nodige respect het inzicht van de oudste. Hij neemt de plaats van een leerling in. Dat is de juiste houding en gezindheid om onderwijs te ontvangen en dat onderwijs ook te begrijpen.

In zijn antwoord gaat de oudste eerst in op de laatste vraag, dat is de vraag waar zij vandaan komen. Hij zegt dat het gaat om mensen “die uit de grote verdrukking komen” en in die tijd tot geloof zijn gekomen door het getuigenis van de ‘broeders van de Heer’ (Mt 25:31-40). Hij spreekt over dé grote verdrukking. Het lidwoord “de” maakt duidelijk dat het niet om een of andere onbepaalde verdrukking gaat, maar om de bekende verdrukking, de tijd van benauwdheid (Jr 30:7; Dn 12:1; vgl. Mt 24:21).

Dan beantwoordt de oudste de vraag wie het zijn. Dat doet hij door te wijzen op hun kleding en wat daarmee is gebeurd. Ze hebben lange, het hele lichaam bedekkende kleding. Die kleding is gereinigd en wit gemaakt. Het middel waardoor dat is gebeurd, is “het bloed van het Lam”. Kleding stelt je gedrag voor, het is wat de mensen van je zien. Door je gedrag maak je bekend wie je bent. Het gedrag van de ongelovige is zondig. Als gelovige ben je een nieuwe schepping en dat zal je omgeving zien aan je gedrag.

Dat deze menigte de kleren heeft gewassen in het bloed van het Lam, houdt een belangrijke waarheid in. Die waarheid is dat het bloed niet alleen de gelovigen van de gemeente van zonden reinigt, maar dat het bloed het enige middel tot reiniging is van welke zonde van welke gelovige in welke tijd ook. Ieder die gered is, is dat op grond van het vergoten bloed van het Lam, of het nu om oudtestamentische of om nieuwtestamentische gelovigen gaat of om gelovigen van na de opname van de gemeente. Dat de daarmee verbonden zegeningen verschillend zijn, staat hier buiten.

Op 7:15. Vanwege hun reiniging door het bloed van het Lam kunnen zij vóór de troon van God zijn en Hem dienen. In hun witte kleren zijn zij geschikt gemaakt om in Zijn tegenwoordigheid te zijn. Ze zijn daar dan ook niet op grond van verdienste, maar door genade. Die genade maakt ook gewillig om God te dienen. Het dienen gebeurt in de tempel van God op aarde, zowel door Joden (Lk 2:37) als door heidenen (Js 56:6; Js 2:2; Zc 14:16). Ze zullen deze dienst zonder onderbreking, “dag en nacht”, uitoefenen (vgl. Lk 2:36-38). Wat een voorrecht!

Op Zijn beurt zal de Heer Jezus hen dienen. Hij is eerst de Heerser, dan Degene Die ze aanbidden en dan is Hij hun Beschermer en Weldoener. Hij zal hen doen genieten van Zijn tegenwoordigheid en bescherming (Js 4:5-6). Door Zijn tent over hen uit te breiden zullen zij altijd in het verborgene van Zijn tent zijn (Ps 27:5). In die tent hebben ze hun toevlucht gezocht in de benauwdheid en nu mogen ze er altijd in gerustheid in wonen. Dat geldt ook voor jou. Jouw omgang met de Heer zal in de volmaaktheid niet anders zijn dan nu. Alleen de omstandigheden zijn anders, Hij niet. Alles is volmaakt en zal ongestoord worden genoten.

Op 7:16. Na de grote verdrukking waarin ze groot gebrek hebben geleden (Op 13:17), breekt een tijd aan waarin het hun aan niets zal ontbreken. Aan alle honger, dorst en hitte die ze hebben geleden, zal door de ontferming van God een einde zijn gekomen (Js 49:10).

Op 7:17. Deze verandering in hun situatie is het gevolg van de regering van het Lam. Alle zegeningen beginnen met de troon (Op 7:15) en voeren naar de troon terug omdat het Lam daar is. Hij zal de Herder zijn Die Zijn schapen weidt. Hij zorgt ervoor dat zij aan niets gebrek hebben. Daarvoor zal Hij “hen leiden naar bronnen van levenswateren”. Dat spreekt van een overvloed aan leven dat vrij beschikbaar is. Daarmee staat hun een overvloedige verkwikking ter beschikking die het leven tot een grote vreugde maakt.

Die verkwikking kun je nu al vinden in het Woord van God dat een bron vol levenswater is, want het gaat daarin over Hem Die het levende water is. Tot op de laatste bladzijde van dit boek nodigt Hij uit om bij Hem te komen en te drinken (Op 22:17). Die uitnodiging geldt wel de onbekeerde mens, maar is toch ook van toepassing op de gelovige. Als je van Hem drinkt, kun je, hoewel je nog in een wereld vol verdriet bent, in je hart toch een onuitsprekelijke vreugde hebben (2Ko 6:10; 1Pt 1:8).

Uit het leven van deze menigte is elke moeite verdwenen. Er wordt niet meer aan gedacht (vgl. Js 65:17). De herinnering eraan wordt door God Zelf weggewist. Hij doet het als het ware met Zijn eigen hand. Hij doet dat niet, om zo te zeggen, met één grote zwaai. Nee, Hij heeft aandacht voor “elke traan”. Elke traan die op aarde door een van Zijn kinderen voor Zijn aangezicht is vergoten, is door Hem gekend en wordt door Hem eigenhandig weggenomen (Ps 56:9). De tijd van verdriet is voorbij, de ‘zangtijd’ is aangebroken (Hl 2:11-12).

Pas dan zal aan alle ellende voor de gelovigen een einde zijn gekomen. Dit is een van de vele aanwijzingen dat een evangelie dat ‘Welvaart NU’ verkondigt, het zogenaamde ‘welvaartsevangelie’ (‘prosperity gospel’), een vals evangelie is.

Lees nog eens Openbaring 7:9-17.

Verwerking: Welke zegeningen zijn het deel van de grote menigte en welke daarvan zijn ook jouw deel? Dank God ervoor.

Copyright information for DutKingComments