Romans 10:11-12

Geloven én belijden – hart én mond

Rm 10:5. In de wet, in Leviticus 18, heeft God al tegen Mozes gezegd dat iemand ‘het leven’ alleen kan krijgen door gehoorzaam te zijn aan de wet (Lv 18:5). God geeft daarmee aan dat iemand zijn eigen gerechtigheid kan verdienen door zich aan de wet te houden. Maar je weet het ondertussen: Er is niemand, geen schepsel, die de wet heeft gehouden.

Rm 10:6. Er is wel een andere manier om gerechtigheid te krijgen en dat is op grond van geloof. Alleen is er dan geen sprake meer van een ‘eigen’ gerechtigheid. Als het om geloof gaat, is juist alle eigen inspanning om in de hemel te komen uitgesloten. Paulus zegt het aan het eind van Rm 10:6 zelfs zo sterk, dat eigen inspanning om in de hemel te komen een verloochening is van de hemelvaart van Christus. Het is hetzelfde als te zeggen: ‘Laat Hem maar weer naar beneden komen; Zijn werk is voor mij niet nodig geweest, want ik zal er wel op eigen kracht komen.’ En dat, terwijl Zijn werk juist nodig was om jou de gerechtigheid van God te geven.

Hij is naar de hemel gegaan als bewijs dat Zijn werk volkomen door God is aangenomen. Dan zul jij toch niet in je hart zeggen: “Wie zal in de hemel opklimmen?” In dat woord ‘opklimmen’ ligt die gedachte van op eigen kracht de hemel bereiken. Zolang dat gedacht wordt, wordt tekortgedaan aan het werk van Christus en wordt Hij als het ware weer naar beneden gehaald.

Rm 10:7. Zeg ook niet in je hart: “Wie zal in de afgrond neerdalen?” Dat wil zeggen dat je ook niet zelf in de afgrond hoeft neer te dalen om in een soort boetedoening je eigen schuld uit te wissen. Dat zou ook onmogelijk zijn. Wie kan ooit afdalen in de diepten van ellende waarin Christus is afgedaald? Wie dat toch probeert, laat Christus als het ware uit de doden opkomen omdat een dergelijke poging betekent dat het overbodig was dat Hij stierf, want zo iemand meent zelf zijn schuld te kunnen uitboeten.

Rm 10:8. Als je gelooft in het rechtvaardig handelen van God, dan weet je dat God in Christus dicht bij je is gekomen. Jij hoeft niet naar Hem toe te gaan, Hij is naar jou toe gekomen. Zó dicht is Hij bij jou gekomen, dat Hij Zijn Woord in je mond en in je hart heeft gelegd. Jij bent behouden geworden omdat het woord van het geloof aan jou is gepredikt.

Rm 10:9. De inhoud van de prediking is: Jezus als Heer belijden met je mond en geloven met je hart dat God Hem uit de doden heeft opgewekt. Als je dat gelooft, weet je dat God niets meer tegen je heeft en niet meer tegen je is, maar dat Hij, integendeel, nu vóór je is.

De volgorde is wel opmerkelijk: eerst je mond en dan je hart. De mond wordt het eerst genoemd omdat jouw geloof door anderen alleen waar te nemen is door wat men van je hoort en ziet. Je kunt van iemand niet zeggen dat hij of zij behouden is, als je daar niets van merkt in zijn of haar spreken en gedrag. Het gaat om de belijdenis van Jezus als Heer. Het is niet mogelijk om Jezus alleen als Heiland, als Verlosser van je zonden aan te nemen.

Er is een ogenblik in je leven gekomen dat je hebt erkend dat je jezelf niet kon redden en dat je voor God niet kon bestaan omdat je in alles gefaald had. Je faalde in alles omdat je naar een andere meester luisterde, de duivel. Toen heeft God je laten zien dat Hij de Heer Jezus overgaf in de dood voor jouw zonden. De Heer Jezus heeft je toen bevrijd van de last van je zonden, een last die jij niet kon dragen. Daar ben je Hem toch ongelooflijk dankbaar voor? Je bent nu Zijn eigendom. Ik hoop dat anderen ook bij jou kunnen zien dat de Heer Jezus je Heer is.

Rm 10:10. Het komt natuurlijk op het hart aan. Daarmee geloof je tot gerechtigheid. Maar het moet ook naar buiten toe zichtbaar worden, want met de mond belijd je tot behoudenis.

Rm 10:11. Misschien vind je dat je belijdenis wel erg schamel is, dat het allemaal best wat beter zou kunnen. Dat kan best waar zijn. Ik zou het er ook vaak wat beter van willen afbrengen. Laten we daarom vasthouden aan wat de Schrift zegt: “Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.” Geloof heeft te maken met vertrouwen. Je hebt voor je behoudenis je geloofsvertrouwen gevestigd op God en niet meer op jezelf.

Datzelfde geloofsvertrouwen geeft je kracht om te getuigen omdat het niet op jezelf, maar op God gericht is. Door te lezen in de Bijbel leer je God en de Heer Jezus beter kennen en zal je geloofsvertrouwen toenemen. Hoe meer je je bezighoudt met wat de Bijbel zegt, des te meer zal dat ook in je praktijk, in woord en daad, te zien zijn.

Lees nog eens Romeinen 10:5-11.

Verwerking: Hoe is bij jou de verhouding tussen je mond en je hart?

Liefelijke voeten

Rm 10:12. In Romeinen 3 heb je gelezen dat er door de zonde geen onderscheid meer is tussen de Jood en de Griek (= heiden) (Rm 3:22). Ieder mens is een zondaar en staat schuldig tegenover God. Nu lees je dat dezelfde Heer rijk is over allen die Hem aanroepen, of het nu een Jood is of een Griek. Om dit te onderstrepen haalt Paulus weer een tekst uit het Oude Testament aan.

Rm 10:13. Het zal je wel opgevallen zijn dat Paulus steeds teksten uit het Oude Testament aanhaalt om te onderbouwen wat hij heeft gezegd. Hij doet dat om juist daaruit te bewijzen dat God niet alleen de God van de Joden is, maar ook de God van de heidenen (vgl. Rm 3:29). Welnu, jij als heiden mag nu ook uit eigen ondervinding weten dat Hij een Heer is Die rijk is aan genade en Die Zich over jou als een arme zondaar heeft ontfermd! Hij is geen hardvochtige Heer, Die jou buiten de genade wilde houden.

Als er in Rm 10:11 en in Rm 10:13 “ieder” staat, laat dat geen beperking toe. Er zijn wel voorwaarden: in Rm 10:11 ‘geloven’ en in Rm 10:13 ‘de Naam van de Heer aanroepen’. Om behouden te worden moest je geloven en de Naam van de Heer aanroepen, dat betekent: Hem eer bewijzen of aanbidden.

Je zult het wel met me eens zijn dat je voor je bekering Hem niet de eer gaf die Hem toekwam. Vroeger waren andere dingen belangrijk, daar ging je volkomen in op: sport, of studie, of carrière, of geld, of je uiterlijk, hoe je er uitzag. Misschien was je ook nog godsdienstig. Hoe dan ook, het maakte je allemaal niet gelukkig en het bood je geen uitzicht op redding. Daarom riep je ten slotte de Naam van de Heer aan om behouden te worden.

Toen je dat deed, eerde je Hem voor het eerst echt. Hij wil in de eerste plaats je Verlosser zijn. Dat is ook precies wat de naam Jezus betekent: ‘Jahweh is Verlosser’. Rm 10:13 is een aanhaling uit het Oude Testament, uit Joël 2 (Jl 2:32). Is het niet wonderlijk dat Hij, Die daar, en in het hele Oude Testament, Jahweh – vertaald met HEERE, dat is God – genoemd wordt, Dezelfde is Die in het Nieuwe Testament de naam Jezus krijgt?

Rm 10:14. De Heer Jezus is niemand anders dan Jahweh in het Oude Testament, maar Die in het Nieuwe Testament als Mens tot Zijn volk komt. Het is duidelijk dat voor de Jood de redding alleen in Hem te vinden was. Maar hoe stond het er met ons voor, wij die tot de heidenen behoorden? Hij was niet tot ons gekomen. Wij kenden Hem niet en geloofden niet in Hem. Hoe zouden we Hem dan aanroepen?

Toch waren ook wij verloren en moesten gered worden. En om gered te worden moesten wij in Hem geloven. Dan moest over Hem aan ons verteld worden. En hoe zouden we ooit van Hem hebben gehoord als niet iemand Hem gepredikt had? Hier zie je opnieuw dat het niet gaat om de wet, om iets te doen, maar dat het gaat om de prediking en om ernaar te horen, ernaar te luisteren.

Rm 10:15. Om te prediken moet iemand gezonden zijn. Die zending gebeurt niet door de een of andere kerk of een zendingsgenootschap, maar door de Heer zelf. Hij is de Opdrachtgever. En is het niet een prachtige dienst, waarvoor ook jij een opdracht hebt gekregen? Het is een dienst van vrede verkondigen, het goede verkondigen. Wie daarvoor onderweg wil gaan, heeft voeten die liefelijk zijn, in tegenstelling tot vroeger, toen het voeten waren die snel waren om bloed te vergieten (Rm 3:15).

De aanhaling van de liefelijke voeten is uit Jesaja 52 (Js 52:7). Als je dat vers daar leest, zie je dat het gaat om “hem die het goede boodschapt”, dat wil zeggen over één persoon. Dat kan daar niemand anders zijn dan de Heer Jezus. Is het niet een prachtige gedachte dat jij in de verkondiging van de vrede en het goede een navolger van Hem mag zijn? Jij mag in een wereld van onvrede, een wereld waarin het kwade overheerst, een boodschapper zijn van vrede en het goede. Zoveel mensen om je heen hebben deze boodschap nodig. Zul jij ze laten zitten in hun ellende, of ga je hun vertellen van die rijke Heer?

Lees nog eens Romeinen 10:12-15.

Verwerking: Met wie heb jij voor het laatst over de Heer Jezus gesproken met het oog op zijn of haar behoudenis?

Copyright information for DutKingComments