Romans 11:11-15

Val en aanneming van Israël

Rm 11:7. Als God een overblijfsel uitkiest, is dat door genade en niet omdat dat overblijfsel iets verdiend zou hebben. Zo is het toch ook met jou gegaan, nietwaar? Israël heeft er wel naar gezocht om een eigen gerechtigheid voor God op te bouwen, maar die hebben ze niet gekregen omdat ze faalden. God heeft de uitverkorenen die gerechtigheid gegeven. De overigen zijn verhard geworden. God verhardt pas als iemand in bewuste opstand tegen Hem blijft leven en er geen enkele mogelijkheid meer is overgebleven om iemand nog tot inkeer te brengen.

Rm 11:8-10. In een drievoudig getuigenis uit het Oude Testament laat Paulus deze verharding uitkomen. Hij haalt teksten aan uit de wet (Deuteronomium), de profeten (Jesaja) en Psalmen (Dt 29:4; Js 29:10; Ps 69:23-24; Ps 35:8). In Deuteronomium 29 en Jesaja 29 is het God Zelf Die dit oordeel van verharding uitoefent door hun een geest van diepe slaap te geven. Er komt een einde aan het geduld van God. En David vraagt in Psalm 69 om het oordeel over Israël vanwege hun verwerping van de Messias, dat is de Heer Jezus.

Zulke vragen passen niet in onze mond. Wij leven in de tijd van de genade en wij mogen aan God vragen of Hij onze vijanden wil vergeven. Zo heeft de Heer Jezus dat aan het kruis gebeden: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lk 23:34). Daardoor kan nu genade worden aangeboden aan de grootste zondaar. Paulus is daar zelf het grote voorbeeld van. Hij zegt dat hem, de grootste van de zondaars, barmhartigheid is bewezen (1Tm 1:13-16). Ook aan het overblijfsel naar de verkiezing van de genade is genade bewezen door de voorbede van de Heer Jezus aan het kruis. De overigen zullen vallen onder het oordeel dat God over hen moet brengen omdat ze de Heer Jezus ter dood hebben gebracht.

Bij Zijn aardse volk – zoals in het Oude Testament en ook straks, als de gemeente is opgenomen – is het zo, dat de gelovigen aan God vragen of Hij het kwade wil straffen. En God zal dat doen. Hij is de God van het recht Die Zijn uitverkorenen dat recht zal verschaffen. Als straks, in de grote verdrukking – de gemeente is dan al opgenomen, jij en ik zullen dan in de hemel zijn – het gelovig overblijfsel vreselijk vervolgd wordt en velen van hen gedood zullen worden, zal de Heer Jezus naar de aarde terugkomen om hen te verlossen (Zc 12:1-4; Zc 14:1-4). Hij zal dat doen door de vervolgers te oordelen. Veel psalmen laten doorklinken wat er in die verschrikkelijke tijd in de gelovigen omgaat. Je leest daarin over het verlangen naar uitredding, een uitredding die ze van God afsmeken door Hem te vragen hun vijanden te oordelen. Dat is in wezen wat David hier doet.

Rm 11:11. Nu kun je je afvragen of dat Israël allemaal overkomen is met de bedoeling hen ten val te brengen. Ook hier weer wordt elke grond voor die gedachte weggenomen door de uitspraak: “Volstrekt niet!” Ze zijn niet gestruikeld om hen te verwerpen. God heeft wel, nu ze terzijde gezet moesten worden, de behoudenis aan de volken aangeboden. Hij heeft dat gedaan met de bedoeling Israël tot jaloersheid te verwekken. Je moet jaloersheid hier niet opvatten in de zin van ‘misgunnen’, dat Israël de volken misgunt dat hun de behoudenis wordt aangeboden, maar in de zin dat Israël ook naar die behoudenis, die de volken wordt aangeboden, zal gaan verlangen.

Rm 11:12. Het is goed om te beseffen dat deze rijkdom naar ons is toegekomen als gevolg van de overtreding van Israël. De behoudenis is ons niet aangeboden omdat wij in enig opzicht beter waren. Als dan door de overtreding en het verlies van Israël, wat negatief is, er al zo’n rijkdom naar de wereld en de volken is uitgegaan, wat moet er dan niet een zegen naar de wereld en de volken uitgaan als Israël weer bekeerd en hersteld zal zijn. Dan zal er een geweldige zegen van dat volk uitgaan, waarin de hele wereld en alle volken zullen delen. Dat zal in het duizendjarig vrederijk de situatie zijn.

Rm 11:13-14. Hoezeer Paulus ook de apostel van de volken is, hij blijft met hart en ziel met dit volk verbonden. Hij heeft oog voor de huidige toestand van verharding van het volk. Hij heeft ook oog voor een toekomstig herstel. Zijn inzet in zijn dienst voor de Heer is nauw verbonden met dit volk.

Als hij spreekt over “enigen”, wil dat zeggen dat hij niet denkt dat hij het hele volk tot bekering zou kunnen brengen. Hij ziet het zelfs als een verheerlijking van zijn dienst als hij door het evangelie enigen uit dat volk zou kunnen behouden. De enkelingen die nu uit het volk Israël tot bekering komen, vormen in deze tijd het overblijfsel naar de verkiezing van de genade.

Lees nog eens Romeinen 11:7-14.

Verwerking: Hoe sta jij tegenover Israël?

Gods getuigenis op aarde

Rm 11:15. De verwerping van Israël betekent dat het aanbod van verzoening naar de wereld, de volken, kan uitgaan. In 2 Korinthiërs 5 staat dat God in Christus de wereld met Zichzelf aan het verzoenen was (2Ko 5:19). Dat betekent niet dat de hele wereld ook werkelijk met God verzoend is. Dat geldt alleen voor hen die erkennen dat het voor henzelf nodig was dat Christus het werk van de verzoening deed.

Er bestaat niet zoiets als ‘alverzoening’. Alverzoening wil zeggen dat iedereen, zelfs de duivel en zijn engelen, behouden zal worden. Men zegt dan dat God toch een God van liefde is. Maar laat je niets wijs maken! De Bijbel spreekt duidelijk over een eeuwig oordeel, bijvoorbeeld in Openbaring 14 (Op 14:9-11). [Zie uitvoerig het boekje Verzoening, dwaling en dwaalleer, de dwaling van de ‘algemene verzoening’ en de dwaalleer van de ‘alverzoening’ weerlegd op www.oudesporen.nl.]

In ons vers gaat het om de plaats die Israël aan de ene kant en de wereld aan de andere kant innemen tegenover God. Met Israël als natie heeft God op dit moment geen openlijke bemoeienis. Als Hij Israël weer als Zijn volk zal hebben aangenomen – en dat zal gebeuren –, zal dat niets anders zijn dan leven uit de doden. Een aansprekende beschrijving daarvan kun je lezen in Ezechiël 37 (Ez 37:1-14).

Rm 11:16. God wil een volk op aarde hebben waarvan Hij verlangt dat het van Hem getuigenis aflegt, dat het Zijn deugden – dat zijn al Zijn voortreffelijke eigenschappen – verkondigt. In het verleden heeft Israël gefaald om een getuigenis te geven van de ene ware God en is daar zelfs tot op dit ogenblik niet toe in staat. Dat getuigenis behoort in deze tijd door de christenheid gegeven te worden. Maar brengt die het er beter vanaf?

Het gedeelte dat nu vanaf Rm 11:16 volgt, is belangrijk. Het zal je leren om iets te begrijpen van Gods handelen met Israël nu en in de toekomst en ook van Gods handelen met de christenheid. God verwachtte zowel van Israël als van de christenheid dat zij een getuigenis van Hem zouden geven in deze wereld.

Wat daarvan is terechtgekomen, laat Paulus door het beeld van de olijfboom met zijn takken zien. Als inleiding daarop lees je in Rm 11:16 eerst over eerstelingen en deeg. Eerstelingen zijn de eerste vruchten van de oogst. Die zijn heilig, dat wil zeggen afgezonderd voor God. Van deze eerstelingen, bijvoorbeeld de eerste opbrengst van de tarwe, wordt deeg gemaakt. Dit deeg was dan automatisch ook heilig. Deze gedachte gaat ook op bij de wortel van een boom en zijn takken. Deze twee voorbeelden van eerstelingen/deeg en wortel/takken willen zeggen dat als de oorsprong heilig is – eerstelingen en wortel –, dan ook alles heilig is wat uit die oorsprong voortkomt – deeg en takken.

Rm 11:17. Vervolgens wordt er gesproken over een wilde olijfboom waarvan takken worden afgebroken die dan geënt worden op een andere – edele (Rm 11:24) – olijfboom. Op die manier kregen deze takken van de wilde olijfboom deel aan de wortel en de vettigheid van de (edele) olijfboom. Ook van de edele olijfboom zijn takken afgebroken. Dat gebeurde om plaats te maken voor de takken die van de wilde olijfboom waren afgebroken.

Nu moet je proberen te begrijpen wat Paulus met deze beeldspraak bedoelt. Dat het beeldspraak is, is wel duidelijk als je ziet hoe hij tegen de takken als tegen personen spreekt en ook dat hij deze takken zelf laat spreken. Ze stellen personen voor.

Als we nog even kijken naar Rm 11:16, dan zien we daar dat de wortel duidt op de oorsprong van waaruit iets groeit en zichtbaar wordt op aarde. In Rm 11:17 ontstaat dan het volgende beeld:

1. Enkele takken – dat is het ongelovige deel van het volk Israël – zijn afgebroken, dat wil zeggen: ze zijn door God terzijde gesteld.

2. Er blijven andere takken staan: dat is een gelovig overblijfsel.

3. Op de plaats van de afgebroken takken zijn takken geplaatst van de wilde olijfboom: dat zijn de gelovigen uit de heidenen.

4. Daardoor hebben deze heidenen – die vroeger nergens recht op hadden – deel gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom, dat wil zeggen: ze hebben deel gekregen aan de beloften en zegen die aan Abraham en zijn nageslacht toegezegd waren.

Voor ik dit stukje besluit, moet je nog iets weten en goed onthouden en dat is dat het in dit gedeelte gaat om het getuigenis van God op aarde en hoe God dat beoordeelt. Zowel Israël als de christenheid is verantwoordelijk voor de manier waarop zij hun getuigenis over God geven. God heeft Israël niet als Zijn getuige kunnen handhaven. De christenheid volgt Israël als getuige van God op aarde op. Maar brengen de christenen het er beter af dan Israël? Dat zullen we in het volgende stukje zien.

Lees nog eens Romeinen 11:15-17.

Verwerking: Op welke manier kun jij de deugden van God verkondigen? Zie 1Pt 2:9.

Copyright information for DutKingComments