Romans 11:16-24

Gods getuigenis op aarde

Rm 11:15. De verwerping van Israël betekent dat het aanbod van verzoening naar de wereld, de volken, kan uitgaan. In 2 Korinthiërs 5 staat dat God in Christus de wereld met Zichzelf aan het verzoenen was (2Ko 5:19). Dat betekent niet dat de hele wereld ook werkelijk met God verzoend is. Dat geldt alleen voor hen die erkennen dat het voor henzelf nodig was dat Christus het werk van de verzoening deed.

Er bestaat niet zoiets als ‘alverzoening’. Alverzoening wil zeggen dat iedereen, zelfs de duivel en zijn engelen, behouden zal worden. Men zegt dan dat God toch een God van liefde is. Maar laat je niets wijs maken! De Bijbel spreekt duidelijk over een eeuwig oordeel, bijvoorbeeld in Openbaring 14 (Op 14:9-11). [Zie uitvoerig het boekje Verzoening, dwaling en dwaalleer, de dwaling van de ‘algemene verzoening’ en de dwaalleer van de ‘alverzoening’ weerlegd op www.oudesporen.nl.]

In ons vers gaat het om de plaats die Israël aan de ene kant en de wereld aan de andere kant innemen tegenover God. Met Israël als natie heeft God op dit moment geen openlijke bemoeienis. Als Hij Israël weer als Zijn volk zal hebben aangenomen – en dat zal gebeuren –, zal dat niets anders zijn dan leven uit de doden. Een aansprekende beschrijving daarvan kun je lezen in Ezechiël 37 (Ez 37:1-14).

Rm 11:16. God wil een volk op aarde hebben waarvan Hij verlangt dat het van Hem getuigenis aflegt, dat het Zijn deugden – dat zijn al Zijn voortreffelijke eigenschappen – verkondigt. In het verleden heeft Israël gefaald om een getuigenis te geven van de ene ware God en is daar zelfs tot op dit ogenblik niet toe in staat. Dat getuigenis behoort in deze tijd door de christenheid gegeven te worden. Maar brengt die het er beter vanaf?

Het gedeelte dat nu vanaf Rm 11:16 volgt, is belangrijk. Het zal je leren om iets te begrijpen van Gods handelen met Israël nu en in de toekomst en ook van Gods handelen met de christenheid. God verwachtte zowel van Israël als van de christenheid dat zij een getuigenis van Hem zouden geven in deze wereld.

Wat daarvan is terechtgekomen, laat Paulus door het beeld van de olijfboom met zijn takken zien. Als inleiding daarop lees je in Rm 11:16 eerst over eerstelingen en deeg. Eerstelingen zijn de eerste vruchten van de oogst. Die zijn heilig, dat wil zeggen afgezonderd voor God. Van deze eerstelingen, bijvoorbeeld de eerste opbrengst van de tarwe, wordt deeg gemaakt. Dit deeg was dan automatisch ook heilig. Deze gedachte gaat ook op bij de wortel van een boom en zijn takken. Deze twee voorbeelden van eerstelingen/deeg en wortel/takken willen zeggen dat als de oorsprong heilig is – eerstelingen en wortel –, dan ook alles heilig is wat uit die oorsprong voortkomt – deeg en takken.

Rm 11:17. Vervolgens wordt er gesproken over een wilde olijfboom waarvan takken worden afgebroken die dan geënt worden op een andere – edele (Rm 11:24) – olijfboom. Op die manier kregen deze takken van de wilde olijfboom deel aan de wortel en de vettigheid van de (edele) olijfboom. Ook van de edele olijfboom zijn takken afgebroken. Dat gebeurde om plaats te maken voor de takken die van de wilde olijfboom waren afgebroken.

Nu moet je proberen te begrijpen wat Paulus met deze beeldspraak bedoelt. Dat het beeldspraak is, is wel duidelijk als je ziet hoe hij tegen de takken als tegen personen spreekt en ook dat hij deze takken zelf laat spreken. Ze stellen personen voor.

Als we nog even kijken naar Rm 11:16, dan zien we daar dat de wortel duidt op de oorsprong van waaruit iets groeit en zichtbaar wordt op aarde. In Rm 11:17 ontstaat dan het volgende beeld:

1. Enkele takken – dat is het ongelovige deel van het volk Israël – zijn afgebroken, dat wil zeggen: ze zijn door God terzijde gesteld.

2. Er blijven andere takken staan: dat is een gelovig overblijfsel.

3. Op de plaats van de afgebroken takken zijn takken geplaatst van de wilde olijfboom: dat zijn de gelovigen uit de heidenen.

4. Daardoor hebben deze heidenen – die vroeger nergens recht op hadden – deel gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom, dat wil zeggen: ze hebben deel gekregen aan de beloften en zegen die aan Abraham en zijn nageslacht toegezegd waren.

Voor ik dit stukje besluit, moet je nog iets weten en goed onthouden en dat is dat het in dit gedeelte gaat om het getuigenis van God op aarde en hoe God dat beoordeelt. Zowel Israël als de christenheid is verantwoordelijk voor de manier waarop zij hun getuigenis over God geven. God heeft Israël niet als Zijn getuige kunnen handhaven. De christenheid volgt Israël als getuige van God op aarde op. Maar brengen de christenen het er beter af dan Israël? Dat zullen we in het volgende stukje zien.

Lees nog eens Romeinen 11:15-17.

Verwerking: Op welke manier kun jij de deugden van God verkondigen? Zie 1Pt 2:9.

Hoogmoed komt voor de val

Rm 11:18. Wij, christenen, zijn nu de dragers van het getuigenis dat God in de wereld van Zichzelf wil geven. Israël, dat heeft gefaald om dit getuigenis te geven, is terzijde gezet. Het gevaar is aanwezig dat wij, christenen, ons gaan beroemen op de plaats die God ons heeft gegeven. Het gevoel van: Wij zijn toch maar beter dan Israël. Nou, wie een beetje kennis heeft van het getuigenis dat de christenen in de wereld hebben, zal het wel uit zijn hoofd laten om zich te beroemen. Denk maar aan de gevechten tussen christenen onderling en tussen christenen en bijvoorbeeld moslims in diverse landen.

Daar komt nog bij dat God in Zijn genade ons dit getuigenis heeft toevertrouwd in de plaats van Israël. Alleen op die manier hebben we deel gekregen aan de zegeningen die God Zijn volk wilde geven. Wij, van nature heidenen, hadden nergens recht op. Denk erom: wij dragen niet de wortel, maar de wortel draagt ons. Als je vergeten bent wat deze beeldspraak betekent, lees dan nog even het vorige stukje.

Rm 11:19-20. Nu zou er gezegd kunnen worden: Alles goed en wel, maar het is dan toch maar zo dat het ongelovige Israël door God aan de kant is gezet en dat wij daarvoor in de plaats zijn gekomen. Inderdaad! Maar denk wel aan de oorzaak, waarom Israël aan de kant is gezet. Door hun ongeloof zijn zij deze plaats op aarde kwijtgeraakt. Zij hebben niet naar God geluisterd en Zijn Zoon verworpen.

Dat wij in hun plaats gekomen zijn, is niet omdat wij beter zijn. En om die plaats te kunnen houden moeten we blijven staan in het geloof. Het geloof wil hier zeggen de geloofswaarheid en niet ons persoonlijk geloofsvertrouwen. Het gaat er hier niet om dat wij geloven, maar het gaat erom wat wij geloven. Om door God gehandhaafd te kunnen worden als Zijn getuigenis op aarde zal de christenheid onverkort moeten vasthouden aan de Bijbel. Daarin hebben we de geloofswaarheid.

Rm 11:21-22. De waarschuwing van Paulus komt tot ons om niet hoogmoedig te zijn. De christenheid als geheel moet niet denken dat God haar wel zal sparen. Als ze Hem niet vreest, zal ze hetzelfde lot moeten ondergaan dat Israël heeft ondergaan. Uit andere bijbelgedeelten is duidelijk op te maken dat de christenheid als geheel ook ontrouw zal worden en door God zal moeten worden afgehouwen. Die ontwikkeling van toenemende ontrouw is nu al te zien. In veel grote kerken worden leringen over het werk en de Persoon van de Heer Jezus verkondigd die niet in overeenstemming met de Bijbel zijn.

Het christendom wordt steeds meer voorgesteld als een godsdienst die gelijkwaardig is aan andere wereldgodsdiensten. Hierdoor vervaagt het grote onderscheid tussen al die andere godsdiensten en het christendom. Het christendom geeft als enige godsdienst de oplossing voor een verloren mens om met God in het reine te komen. Dat kan alleen door de Heer Jezus, Die heeft gezegd: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Jh 14:6). Dat sluit elke andere mogelijkheid uit. De Heer Jezus is niet ‘een’ mogelijkheid naast andere mogelijkheden. Ook wordt het christendom door velen gebruikt om politieke doeleinden na te streven. Het getuigenis over Wie God is en Wie de Heer Jezus is, raakt door dit alles zoek.

De mens is op aarde geplaatst om God te dienen. De christen heeft in de Bijbel de aanwijzingen gekregen hoe hij dat moet doen. Alleen door het geloof in Christus en Zijn volbrachte werk is hij in staat het ook echt te doen. Maar het geloof wordt steeds meer een uitgeholde zaak. De christenheid heeft al veel van de geloofswaarheid prijsgegeven en nog meer zal volgen tot de totale afval van het christelijk geloof het uiteindelijke resultaat zal zijn. De christenheid blijft niet staande in het geloof. Dat is wat Gods Woord ons leert.

Gaat het dan met jou en mij toch nog verkeerd? Om hierover niet in verwarring te raken zal ik daar in het volgende stukje iets over zeggen.

Lees nog eens Romeinen 11:18-22.

Verwerking: Wat betekent ‘wees niet hoogmoedig, maar vrees’ in Rm 11:22?

Heel Israël zal behouden worden

Ik besloot het vorige stukje met de vraag of je uit Rm 11:22 kunt concluderen dat het met jou en mij toch nog verkeerd kan gaan, terwijl wij toch geloven in de Heer Jezus. In Johannes 10 lees je het antwoord daarop (Jh 10:28-29). Wie eenmaal een kind van God geworden is, blijft dat tot in eeuwigheid. Helaas kun je je wel eens op een manier gedragen die je van een kind van God niet zou verwachten. Dat heeft te maken met je eigen, persoonlijke, verantwoordelijkheid. Als jij als kind van God zondigt, moet je dat belijden.

Waarom het in ons gedeelte gaat, is de verantwoordelijkheid van het christelijk getuigenis als geheel op aarde, dat in de plaats van Israël gekomen is. En dat getuigenis als geheel kan God, wanneer het ontrouw wordt, net zomin handhaven als Hij Israël kon handhaven. Bij Israël was het ook zo, dat sommige Israëlieten een persoonlijke relatie met God hadden, maar in het algemeen was het een volk dat niet meer naar God vroeg.

Zo is het ook met de christenheid. Bij een aantal van hen die zich christen noemen, is er een relatie met God op grond van een persoonlijk geloof, maar in het algemeen is de christenheid een menselijke invulling gaan geven aan de geloofsbeleving. Naar Gods gedachten wordt niet meer gevraagd. De Bijbel wordt niet meer geraadpleegd. Daarom kan God de christenheid als geheel straks niet meer erkennen als Zijn getuigenis op aarde en zal Hij haar moeten oordelen.

Je moet daarom onderscheid maken tussen de eigen, persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God enerzijds en wat God van de christenheid als geheel mag verwachten anderzijds. Ik hoop dat dit een beetje verduidelijkt waarin het verschil zit.

Rm 11:23-25. Dan nu verder met Rm 11:23. Vanaf dit vers wijst Paulus erop dat Israël weer de plaats van het getuigenis van God op aarde zal innemen. Het betreft hier wel, zoals hij dat noemt, een “verborgenheid” (Rm 11:25). Een verborgenheid is iets wat in vroegere tijden, de tijd van het Oude Testament, niet bekend was en wat nu bekend wordt gemaakt. De verborgenheid hier gaat over het verwerpen en het weer aannemen van Israël, terwijl in de periode tussen de verwerping en de aanneming God uit de volken een ander volk voor Zijn Naam zou aannemen. Dit was in het Oude Testament niet bekend.

Om nu niet wijs te zijn in eigen ogen moet je eraan denken dat de verharding of verblinding die over Israël is gekomen, niet over heel Israël is gekomen, maar over een deel. Dat deel is wel de massa van de ongelovige Israëlieten, maar het laat toch de ruimte voor een overblijfsel, waarover je al eerder hebt gelezen.

Rm 11:26. Wel, dit overblijfsel zal het hele Israël vormen dat behouden zal worden. De goddeloze, ongelovige Israëlieten zullen allen door het oordeel zijn omgekomen. Wat overblijft, is dan “heel Israël”. Met dit ‘nieuwe’ Israël gaat God verder nadat de “volheid van de volken is ingegaan” (Rm 11:25). Deze laatste uitdrukking betekent dat het christelijk getuigenis op aarde de tijd van zijn getuigenis heeft vol gemaakt, zijn einde heeft bereikt. God zal het moeten afhouwen (Rm 11:22) omdat het niet in de goedertierenheid is gebleven. Daarna zal Israël weer het voorwerp van Zijn openlijke liefde worden.

De Verlosser komt uit Sion om Zijn volk van hun vijanden, die hen willen verdelgen, te bevrijden. Hoe dat allemaal zal gaan, is te lezen in veel profetieën van het Oude Testament. Naast het verdelgen van hun vijanden zal de Verlosser de goddeloosheden van Zijn volk wegnemen.

Rm 11:27. Ze zullen de zekerheid krijgen dat God het verbond dat Hij met Zijn volk gesloten heeft, toch zal waarmaken doordat Hij “hun zonden zal wegnemen”. Het is immers noodzakelijk voor een werkelijk genieten van de zegeningen van God dat een mens vrij is van de last van zijn zonden. De grote last die op de ziel van het volk zal drukken, is dat zij de Heer Jezus hebben verworpen. Dat zullen ze belijden en God zal het hun vergeven. In Zacharia 12-14 lees je uitvoerig en op een aangrijpende wijze hoe dit alles zal gebeuren.

Rm 11:28-29. God zal Zijn voornemen ten aanzien van Zijn aardse volk uitvoeren. Wat Hij beloofd heeft, zal Hij ook doen; Hij komt daar niet op terug. Israël mag zich dan wel vijandig gedragen tegenover de prediking van het evangelie, maar als het gaat om de verkiezing, heeft God hen lief omdat zij afstammelingen van de vaderen Abraham en Izak en Jakob zijn. Aan hen heeft God immers Zijn beloften gegeven. Door de ontrouw van het volk moet de vervulling van de beloften worden uitgesteld. Maar uitstel is bij God geen afstel. Hij komt niet op Zijn beloften terug. Hij heeft geen berouw over wat Hij in Zijn genade aan Zijn volk heeft toegezegd en waartoe Hij Zijn volk geroepen heeft.

Lees nog eens Romeinen 11:23-29.

Verwerking: Wat is een verborgenheid?

Copyright information for DutKingComments