Romans 11:7-8

Val en aanneming van Israël

Rm 11:7. Als God een overblijfsel uitkiest, is dat door genade en niet omdat dat overblijfsel iets verdiend zou hebben. Zo is het toch ook met jou gegaan, nietwaar? Israël heeft er wel naar gezocht om een eigen gerechtigheid voor God op te bouwen, maar die hebben ze niet gekregen omdat ze faalden. God heeft de uitverkorenen die gerechtigheid gegeven. De overigen zijn verhard geworden. God verhardt pas als iemand in bewuste opstand tegen Hem blijft leven en er geen enkele mogelijkheid meer is overgebleven om iemand nog tot inkeer te brengen.

Rm 11:8-10. In een drievoudig getuigenis uit het Oude Testament laat Paulus deze verharding uitkomen. Hij haalt teksten aan uit de wet (Deuteronomium), de profeten (Jesaja) en Psalmen (Dt 29:4; Js 29:10; Ps 69:23-24; Ps 35:8). In Deuteronomium 29 en Jesaja 29 is het God Zelf Die dit oordeel van verharding uitoefent door hun een geest van diepe slaap te geven. Er komt een einde aan het geduld van God. En David vraagt in Psalm 69 om het oordeel over Israël vanwege hun verwerping van de Messias, dat is de Heer Jezus.

Zulke vragen passen niet in onze mond. Wij leven in de tijd van de genade en wij mogen aan God vragen of Hij onze vijanden wil vergeven. Zo heeft de Heer Jezus dat aan het kruis gebeden: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lk 23:34). Daardoor kan nu genade worden aangeboden aan de grootste zondaar. Paulus is daar zelf het grote voorbeeld van. Hij zegt dat hem, de grootste van de zondaars, barmhartigheid is bewezen (1Tm 1:13-16). Ook aan het overblijfsel naar de verkiezing van de genade is genade bewezen door de voorbede van de Heer Jezus aan het kruis. De overigen zullen vallen onder het oordeel dat God over hen moet brengen omdat ze de Heer Jezus ter dood hebben gebracht.

Bij Zijn aardse volk – zoals in het Oude Testament en ook straks, als de gemeente is opgenomen – is het zo, dat de gelovigen aan God vragen of Hij het kwade wil straffen. En God zal dat doen. Hij is de God van het recht Die Zijn uitverkorenen dat recht zal verschaffen. Als straks, in de grote verdrukking – de gemeente is dan al opgenomen, jij en ik zullen dan in de hemel zijn – het gelovig overblijfsel vreselijk vervolgd wordt en velen van hen gedood zullen worden, zal de Heer Jezus naar de aarde terugkomen om hen te verlossen (Zc 12:1-4; Zc 14:1-4). Hij zal dat doen door de vervolgers te oordelen. Veel psalmen laten doorklinken wat er in die verschrikkelijke tijd in de gelovigen omgaat. Je leest daarin over het verlangen naar uitredding, een uitredding die ze van God afsmeken door Hem te vragen hun vijanden te oordelen. Dat is in wezen wat David hier doet.

Rm 11:11. Nu kun je je afvragen of dat Israël allemaal overkomen is met de bedoeling hen ten val te brengen. Ook hier weer wordt elke grond voor die gedachte weggenomen door de uitspraak: “Volstrekt niet!” Ze zijn niet gestruikeld om hen te verwerpen. God heeft wel, nu ze terzijde gezet moesten worden, de behoudenis aan de volken aangeboden. Hij heeft dat gedaan met de bedoeling Israël tot jaloersheid te verwekken. Je moet jaloersheid hier niet opvatten in de zin van ‘misgunnen’, dat Israël de volken misgunt dat hun de behoudenis wordt aangeboden, maar in de zin dat Israël ook naar die behoudenis, die de volken wordt aangeboden, zal gaan verlangen.

Rm 11:12. Het is goed om te beseffen dat deze rijkdom naar ons is toegekomen als gevolg van de overtreding van Israël. De behoudenis is ons niet aangeboden omdat wij in enig opzicht beter waren. Als dan door de overtreding en het verlies van Israël, wat negatief is, er al zo’n rijkdom naar de wereld en de volken is uitgegaan, wat moet er dan niet een zegen naar de wereld en de volken uitgaan als Israël weer bekeerd en hersteld zal zijn. Dan zal er een geweldige zegen van dat volk uitgaan, waarin de hele wereld en alle volken zullen delen. Dat zal in het duizendjarig vrederijk de situatie zijn.

Rm 11:13-14. Hoezeer Paulus ook de apostel van de volken is, hij blijft met hart en ziel met dit volk verbonden. Hij heeft oog voor de huidige toestand van verharding van het volk. Hij heeft ook oog voor een toekomstig herstel. Zijn inzet in zijn dienst voor de Heer is nauw verbonden met dit volk.

Als hij spreekt over “enigen”, wil dat zeggen dat hij niet denkt dat hij het hele volk tot bekering zou kunnen brengen. Hij ziet het zelfs als een verheerlijking van zijn dienst als hij door het evangelie enigen uit dat volk zou kunnen behouden. De enkelingen die nu uit het volk Israël tot bekering komen, vormen in deze tijd het overblijfsel naar de verkiezing van de genade.

Lees nog eens Romeinen 11:7-14.

Verwerking: Hoe sta jij tegenover Israël?

Copyright information for DutKingComments