Ruth 4:2

Inleiding

Ruth 4 is het hoofdstuk van Boaz. Hij staat hierin centraal. Het gaat alleen over hem. Na Ruth die in Ruth 2 het initiatief neemt, en Naomi die in Ruth 3 het initiatief neemt, neemt Boaz in dit hoofdstuk het initiatief. Hij gaat handelen om ten slotte Ruth tot zijn vrouw te kunnen nemen. We horen geen woord uit de mond van Naomi en Ruth. Zij zwijgen. Ze hebben de zaak uit handen gegeven en die in zijn handen gelegd.

De twee lossers en de getuigen

Zoals Naomi heeft gezegd aan het eind van het vorige hoofdstuk (Ru 3:18), zo gebeurt het ook. Boaz laat er geen gras over groeien. Terwijl Ruth aan Naomi verslag doet van haar nachtelijke ontmoeting met Boaz, gaat hij naar de poort. We zien in zijn hele optreden dat hij alles met overleg doet, beheerst en geduldig. Alles wat hij doet, doet hij zoals het behoort en dat in een tijd die erdoor wordt gekenmerkt dat eenieder doet wat juist is in zijn ogen (Ru 1:1; Ri 17:6; Ri 21:25). Hij is niet als Simson die een vrouw wil hebben en die haar NU wil hebben. Ook gaat hij niet voorbij aan het recht van de eerste losser. In alles loopt hij in de pas met de HEERE.

Boaz gaat naar de poort, want dat is de plaats waar openbaar recht wordt gesproken (Dt 16:18; Gn 19:1; Gn 34:20). Het is een zaak die door het hele volk kan worden opgemerkt. Boaz handelt in alles volledig openbaar. Zaken van recht en huwelijk mogen op geen enkele manier de schijn van geheimzinnigheid op zich laden. Ze moeten door iedereen zijn waar te nemen.

Boaz zoekt eerst de losser. Hij wacht geduldig tot de andere, nadere losser voorbijkomt. Als deze verschijnt, roept hij hem, maar niet bij zijn naam. Zijn naam wordt helemaal niet genoemd. Boaz zal zijn naam ongetwijfeld hebben gekend, omdat hij weet dat die losser nauwer met Naomi verwant is dan hij. Het lijkt erop dat Boaz hem zo aanspreekt, vanwege de ongeïnteresseerdheid die de man in de zaak van Naomi aan de dag heeft gelegd. Hoewel Naomi al zo lang terug is, heeft hij nog niets van zich laten horen. Ook nu komt hij niet om zijn plicht als losser te vervullen. Hij is gewoon op weg ergens heen. Boaz moet hem roepen om hem aan zijn verplichting als losser te herinneren.

De man luistert naar Boaz en komt bij hem zitten. Hij realiseert zich waarschijnlijk dat hij wel een verantwoordelijkheid heeft. Als Boaz hem niet had geroepen, zou hij doorgelopen zijn. Hij wil niets met Naomi en Ruth te doen hebben. Hij kon niets met het land van Naomi doen en wilde er ook niets mee doen. Die houding komt aan het licht door zijn gesprek met Boaz. Boaz roept hem erbij, opdat hij kan aantonen dat deze losser niet kan en niet wil lossen.

Als de eerste losser zijn plaats in de poort heeft ingenomen, haalt Boaz “tien mannen uit de oudsten van de stad” en ook zij gaan in de poort zitten. Het is steeds Boaz die handelt. Hij oefent het gezag uit, hij bepaalt wat er moet gebeuren. De andere aanwezigen stemmen daarmee in, want zijn aanwijzingen en bevelen zijn terecht.

Deze tien mannen zijn de getuigen van de onderhandelingen over het bezit van Naomi tussen Boaz en de eerste losser. We kunnen in hen een beeld zien van de wet van de tien geboden. Ook in de eerste losser zien we een beeld van de wet. De wet heeft de mens niet kunnen vrijkopen. De wet stelt de voorwaarden voor de mens om van zijn schuld af te komen. Alleen als aan die voorwaarden wordt voldaan, kan de mens de beloofde zegen ontvangen.

Kort gezegd komt de wet hierop neer: Doe dit en u zult leven. De mens is echter niet in staat de wet te houden. Er is nog nooit een mens geweest die de wet heeft gehouden en daardoor het leven heeft verdiend. Voor ieder mens geldt dat hij onder het oordeel van de wet valt en dat is de vloek. Om de zegen van de belofte van het leven te ontvangen is een andere losser nodig. Die andere losser is de Heer Jezus, van Wie Boaz een beeld is. De Heer Jezus heeft gedaan wat de wet niet kon. Toch heeft Hij tegelijk volledig voldaan aan alle heilige eisen van de wet. De tien getuigen die Boaz heeft opgeroepen zijn daarvan een beeld.

De wet kan niet anders dan alleen maar instemmen met de zondaar die weet dat de Heer Jezus zijn Losser is. Aan alle eisen van de wet is voldaan door wat Christus aan het kruis heeft gedaan: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden (want er staat geschreven: ‘Vervloekt is ieder die aan een hout hangt’), opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de volken zou komen, opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof” (Gl 3:13-14).

De wet kan Ruth niet in de plaats van zegen brengen, maar dat moet eerst in het bijzijn van getuigen duidelijk worden. Deze tien getuigen – een beeld van de tien geboden – kunnen niet anders dan instemmen met het feit dat de eerste losser niet kan lossen.

Met het oog op de lossing moeten drie vragen worden beantwoord:

1. Heeft de losser het recht, dat wil zeggen is hij familie?

2. Kan hij het, dat wil zeggen heeft hij het vermogen, kan hij de prijs betalen?

3. Is hij bereid om het te doen, wil hij het?

Op elk van deze vragen is de Heer Jezus het antwoord.

1. De Heer Jezus kan de Losser zijn omdat Hij Mens is geworden, dus aan ons gelijk, hoewel zonder de zondige natuur (Fp 2:7; Hb 4:15). Hij heeft deelgenomen aan bloed en vlees (Hb 2:14a).

2. Geen mens kan voor een ander mens de losprijs betalen. Ieder moet zelf de wet houden om gered te worden en leven te ontvangen. Dat is onmogelijk, omdat het vlees zich niet aan de wet onderwerpt en dat ook niet kan (Rm 8:7). De Heer Jezus heeft volmaakt aan Gods wil beantwoord en heeft daarom de prijs van Zijn bloed kunnen betalen voor anderen (1Pt 1:18-19).

3. Hij is ook de bereidheid geweest om het te doen en Hij heeft het gedaan. Hij heeft gezegd bij Zijn komen in de wereld: “Zie, Ik kom … om Uw wil te doen, o God!” (Hb 10:7; 9). Door wat Hij heeft gedaan, heeft Hij de aanspraken van de wet vervuld. Wat Hij heeft gedaan, wordt ieder toegerekend die in Hem gelooft. Wie in Hem gelooft, mag weten door de wil van God die Hij heeft volbracht, geheiligd te zijn, dat wil zeggen dat hij mag weten apart gesteld te zijn voor God.

De beide lossers (de wet en Christus) worden door Paulus op een prachtige manier naast elkaar gesteld, als hij zegt: “Want wat voor de wet onmogelijk was, doordat zij door het vlees krachteloos was – God heeft, doordat Hij Zijn eigen Zoon in een [gedaante] gelijk aan [het] vlees van [de] zonde en voor [de] zonde heeft gezonden, de zonde in het vlees veroordeeld” (Rm 8:3). Hij zegt dit nadat hij in Romeinen 7 heeft laten zien wat de wet doet bij iemand die ernaar verlangt Gods wil te doen, maar daarvoor de wet als norm van handelen neemt: het voert tot grote innerlijke ellende in plaats van tot bevrijding en verlossing.

Copyright information for DutKingComments