Song of Solomon 1:4

In de binnenkamers gebracht

Zijn liefde trekt onze harten naar Hem toe. Hoe meer we bezig zijn met Zijn liefde voor ons, des te meer zullen we Hem liefhebben. Het heeft geen zin om in zak en as te zitten over ons gebrek aan liefde voor Hem. Het heeft geen zin om te proberen onze liefde voor Hem aan te wakkeren en vuriger te maken. We moeten juist afzien van onszelf en bezig zijn met Hem. Nadenken over onze traagheid en koudheid helpt ons niet Hem meer lief te hebben. Als we traagheid en kou in onze liefde voor Hem opmerken, moeten we dat belijden en direct daarna gaan nadenken over Zijn liefde voor ons. Dan worden onze harten weer warm. “Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad” (1Jh 4:19).

We voelen wel dat we vatbaar zijn voor dingen die de plaats innemen van onze liefde voor Hem. Daarom voelen we ook de noodzaak van het vurige gebed dat Hij ons zal meetrekken. Dat gebed wordt direct gevolgd door het voornemen van het hart om achter Hem aan te snellen. We zien dit bijvoorbeeld in het leven van Paulus. Hij weet zich gegrepen door de Heer Jezus en vervolgens zegt hij dat hij ernaar jaagt Hem te grijpen (Fp 3:12-14).

Het is een persoonlijk verlangen om getrokken te worden. Maar de wens om te volgen is een gemeenschappelijke wens, zoals wij hier lezen: “Wij zullen achter U aan snellen.” Het verlangen dat iemand heeft om voor de werking van Gods Geest open te staan, is het verlangen van méérdere personen. Paulus ‘jaagde’ en zij die de Bruidegom liefhebben, ‘snellen’. Gekende en ervaren liefde spoort aan tot de grootst mogelijke inzet om Hem te kennen en bij Hem te zijn.

Als oog en hart zo op Hem zijn gericht, beseffen we dat het initiatief bij Hém ligt. Hij moet trekken. Zo is het al bij de bekering. Dat zegt de Heer Jezus ook: “Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader Die Mij heeft gezonden, hem trekt” (Jh 6:44a; vgl. Jr 31:3; Hs 11:4). Zo zijn wij getrokken uit de macht van de wereld en van de zonden (Gl 1:3b-4). Dat neemt de verantwoordelijkheid niet weg die de zondaar oproept zich te bekeren, maar hier zien we Gods kant.

Voor de gelovige is het ook zo. Hij wordt ertoe opgeroepen Christus te volgen. Wie die oproep ernstig neemt, voelt tevens de noodzaak dat de Heer dit in hem werkt. Dat de oproep werkelijk ernstig wordt genomen, blijkt uit de bewuste keus Hem ook achterna te snellen. Het levendmakende werk van de Geest in ons en onze inzet als gelovigen sluiten op elkaar aan (vgl. Hs 6:1-3).

Als de bruid de wens heeft uitgesproken om te worden getrokken, gevolgd door het vaste voornemen de bruidegom achterna te snellen, ziet ze het einddoel van de weg direct al voor zich. Ze weet dat hij haar zal brengen “in zijn binnenkamers”. Ze ziet zich daar al en wel samen met hem. Zijn binnenkamers zijn de verborgen vertrekken van de koning (Ps 91:1). Het is een plaats van intieme nabijheid. Ze noemt hem hier voor de eerste keer “koning”. De relatie van liefde waarin zij tot hem staat, is ook een relatie waarin zij erkent dat hij haar heer is (vgl. Ps 45:12).

Zo is het ook voor ons. De Heer Jezus moet werkelijk onze Heer zijn, voordat we Hem als liefhebbende Bruidegom kunnen kennen. Ook weten we dat Hij naar het Vaderhuis is gegaan om daar voor ons plaats te bereiden. Hij komt terug om ons op te halen en daar te brengen (Jh 14:1-3), maar door Zijn Geest zijn we nu al daar met Hem verbonden.

Het besef van de liefde van haar geliefde voor haar en de erkenning van zijn heer-zijn ontlokken aan haar lippen een oproep tot vreugde en blijdschap. In een verhouding van liefde en gezag, van gezag dat in volmaakte liefde wordt uitgeoefend, ligt de grootst mogelijke veiligheid en geborgenheid. Dat kan niet anders dan vreugde en blijdschap tot gevolg hebben. Zo is dat ook bij ons in onze relatie met de Heer Jezus. Er is een diepe vreugde omdat we Hem kennen en liefhebben, ja nog meer omdat Hij ons kent en liefheeft.

Hij is het Voorwerp van onze blijdschap, we verblijden ons in Hem. Blijdschap zonder Hem of een blijdschap die een andere bron heeft, is platvloerse vrolijkheid, die als stro in het vuur even opvlamt en dan uitdooft zonder ook maar enige warmte te hebben gegeven. Christus is de onuitputtelijke Bron van vreugde en blijdschap. Hij is een Bron Die door niets kan worden aangetast waardoor de vreugde zou verminderen of zelfs verdwijnen. De vreugde die in Hem wordt gevonden, kan niet door veranderende omstandigheden worden beïnvloed.

In het Vaderhuis zullen we doorlopend uit die Bron drinken, ons eeuwig op volmaakte, ongestoorde wijze in Hem verblijden. Nu al, op aarde, mogen we ons telkens weer verblijden (Fp 4:4; 1Th 5:16). In het Vaderhuis zullen we ons, net als nu al op aarde, voortdurend Zijn “uitnemende liefde” herinneren. We zullen die liefde nooit vergeten, die liefde die “boven de wijn” gaat, dat wil zeggen dat de vreugde die Zijn liefde geeft, ver boven alle aardse vreugden uitgaat. Over die liefde zullen we spreken met de Vader en de Zoon en met elkaar. Dat is gemeenschap die volmaakte blijdschap geeft: “En onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij , opdat onze blijdschap volkomen is” (1Jh 1:3b-4).

In de laatste regel verzekert de bruid de bruidegom ervan dat de meisjes hem “met recht” of “oprecht” liefhebben. Als wij de Heer Jezus liefhebben, is dat met recht of terecht, want Zijn liefde geeft daartoe alle aanleiding. Belangrijk is ook dat onze uitingen van liefde oprecht zijn, niet huichelachtig, en zonder bijbedoelingen.

Onze uitingen van liefde zijn zwak. Maar als ze oprecht zijn, worden ze door Hem gewaardeerd. De bruid ziet dat hier bij de meisjes en ze getuigt daarvan tegenover haar bruidegom. Hebben wij er ook oog voor als iets wordt gedaan uit liefde voor de Heer Jezus? Of zien wij eerder, of misschien zelfs alleen, het verkeerde in wat een ander doet? We moeten leren te waarderen wat in oprechtheid wordt gedaan en dat ook als bemoediging uitspreken.

Copyright information for DutKingComments