Song of Solomon 1:5

Donker, maar bekoorlijk

Nadat de bruid in het vorige vers in de kamers van de koning is gebracht, zegt ze iets over zichzelf. Het besef van die bevoorrechte plaats maakt haar niet hoogmoedig, maar nederig. Bij wat ze hier zegt, richt ze zich tot de “dochters van Jeruzalem”. We zullen vaker over hen horen. We zullen zien dat met de dochters van Jeruzalem ook gelovigen worden bedoeld die weliswaar Christus liefhebben, maar niet zo’n brandende liefde voor Hem bezitten als de bruid die heeft. Ze zijn ook niet in staat om de relatie die de bruid heeft goed te begrijpen, juist omdat ze die brandende liefde niet hebben en die intieme relatie niet kennen. Het is alsof de bruid zich daarom tegenover hen verantwoordt over haar verhouding tot de bruidegom en uitlegt wie zij voor hem is.

Ze spreekt uit dat ze “donker” is (vgl. Kl 4:7-8). Ze zegt daarmee, dat ze beseft wie ze van nature is. Dit is een belangrijk aspect voor onze relatie met de Heer Jezus. Als we spreken over de verhouding van liefde waarin we tot de Heer Jezus staan, moeten we tegelijk diep ervan doordrongen zijn dat we in onszelf ‘donker’, dat is zondig, zijn. De zonde is nog in ons. “Als we zeggen dat we geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons” (1Jh 1:8). Dit maakt ons niet neerslachtig of moedeloos, maar de erkenning hiervan zal ons oog op de Heer Jezus richten, Die door Zijn werk op het kruis de kracht van de zonde heeft tenietgedaan voor ieder die gelooft (Rm 6:6).

De bruid laat er direct op volgen dat ze “bekoorlijk” is. Dat is ze in het oog van de bruidegom. Dat weet ze, ondanks het feit dat ze naar bevestiging zoekt. Wij mogen weten dat we door berouw en belijdenis vergeving van onze zonden hebben. Maar daar bovenuit mogen we ook weten dat God ons “begenadigd [of aangenaam gemaakt] heeft in de Geliefde” (Ef 1:6).

Toch kunnen we momenten of soms perioden in ons leven hebben dat dit besef niet zo levend is, dat onze gevoelens van dankbaarheid verflauwd zijn. Niet dat we onze geloofszekerheid kwijt zijn. Dat niet, maar het gevaar is aanwezig, dat onze zekerheid ons wat onverschillig maakt. We weten het zo goed, dat het ons niet meer verbaast en dat we ons er niet meer over verwonderen wat de Heer Jezus met en voor ons heeft gedaan en hoe God ons nu ziet. Het eerste vuur van de liefde voor de Heer Jezus is gedoofd.

Als de bruid zegt “donker ben ik”, dan spreekt daaruit een diepe overtuiging die ieder kind van God moet hebben. De woorden die daar direct op volgen, “maar bekoorlijk”, nemen deze overtuiging niet weg, maar maken het wonder van het bekoorlijk zijn alleen maar groter. Dat betekent voor ons het bewustzijn dat God ons in Zijn Zoon aanziet en dat wij kinderen van God zijn.

Als we beide kanten met ons hart begrijpen, zullen we vurig blijven in onze liefde voor de Heer Jezus. Als we een van beide kanten vergeten of op een van beide kanten een onevenredig accent leggen, verliest ons geloofsleven zijn stabiliteit. We zullen, mede afhankelijk van ons karakter, vervallen in wetticisme enerzijds of vleselijke vrijheid en zelfs vrijzinnigheid anderzijds.

Vervolgens gebruikt de bruid twee vergelijkingen, die een illustratie zijn van wat ze zojuist over zichzelf heeft gezegd. Ze is “als de tenten van Kedar” en ook “als de tentkleden van Salomo”. Kedar is een gebied dat buiten Israël ligt. Het wijst op een plaats buiten de zegen van God. Het overblijfsel dat in de toekomst, tijdens de grote verdrukking, uit het land zal zijn verjaagd en naar het buitenland zal zijn gevlucht, klaagt: “Wee mij, … dat ik woon in de tenten van Kedar” (Ps 120:5). De tenten van Kedar zijn zwart. Zo leven wij ook op aarde, in een wereld die in het boze ligt, waar het zwart van de zonde is. Daartoe behoort het zwart van onze zondige natuur. Maar door het geloof mogen we weten dat de zonde in ons is geoordeeld door het oordeel dat Christus heeft ondergaan op het kruis.

Het gevolg daarvan is dat we bekleed zijn met de gerechtigheid van God in Christus. Dat zien we in de tweede vergelijking, die van “de tentkleden van Salomo”. We kunnen hierbij denken aan de stralend witte gordijnen in het paleis van Salomo. We mogen weten dat we Christus hebben aangedaan en dat we in Hem aangenaam gemaakt zijn voor God.

Als we erover nadenken wat we waren en wat we nu geworden zijn, zullen we het met de psalmdichter zeggen: “Die aan ons dacht in onze nederige staat”, om het vervolgens uit te jubelen: “Want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig” (Ps 136:23). We hebben het alleen aan Zijn goedertierenheid te danken. Het zal ons dan gaan als Maria, die het uitzong, toen haar werd gezegd dat zij de moeder van de Heer Jezus zou worden: “Mijn ziel maakt de Heer groot, en mijn geest verheugt zich over God, mijn Heiland, omdat Hij de geringheid van Zijn slavin heeft aangezien” (Lk 1:46-48).

Zoals het onaanzienlijke meisje uit Sulam, het herderinnetje, het voorwerp van de liefde van de grote koning Salomo is geworden, zo is het met ons gegaan. Wij waren van nature verdorven, verloren, nietswaardige, opstandige schepselen, maar zijn nu met de almachtige God, de eeuwige Zoon, op de meest intieme wijze verbonden. Wij zijn de voorwerpen van Zijn liefde en delen in de gevolgen van Zijn werk. Wij delen in de plaats die Hij in de hemel heeft en wij zullen delen in Zijn regering over hemel en aarde. Wordt het niet, hoe langer we erover nadenken en hoe beter we onszelf leren kennen, een steeds groter wonder?

Er is nog een praktische opmerking te maken over het feit dat er tussen een plattelandsmeisje en een machtige vorst een verhouding van liefde bestaat. Er is tussen Salomo en de bruid een enorm verschil in opleiding, wijsheid en rijkdom. Toch worden zij tot elkaar aangetrokken en verlangen ze naar elkaar. Zo kan het ook vandaag zijn dat twee jonge mensen door de Heer bij elkaar worden gebracht, hoewel er tussen hen grote sociale en intellectuele verschillen zijn. De vraag is of er echte liefde is, want echte liefde overstijgt en overbrugt zulke verschillen Een gevoel van liefde, verliefdheid, is geen basis. Het gaat om Goddelijke liefde, want alleen Goddelijke liefde kan afzien van dingen die in andere gevallen een obstakel zouden zijn.

Copyright information for DutKingComments