Song of Solomon 1:6

Verantwoording en falen

Wat de bruid in het vorige vers zegt over haar donker zijn, zegt ze vanuit haar eigen gevoelens daarover. Het houdt de erkenning in dat ze zelf zondig is. Dat is een belangrijk bewustzijn. Nu spreekt ze opnieuw over haar donker zijn, maar dit keer doet ze dat tegenover anderen. Ze zegt dat die anderen haar er niet op moeten aankijken dat ze donker is. Haar openhartigheid over haar verleden mag er niet toe leiden dat er op haar wordt neergezien. Ze kan er niets aan doen dat ze donker is, want het komt door de hete stralen van de zon. Daaraan was ze blootgesteld, omdat haar broers haar dwongen de wijngaarden te bewaken. Ze vraagt begrip en aanvaarding ondanks wat ze is.

Een les voor ons is dat we niet op anderen moeten neerkijken als ze iets van hun verleden hebben verteld. Nog erger is het als we iemand voor de voeten werpen wat een slecht mens hij is, terwijl hij berouw over zijn zonden heeft getoond en ze heeft beleden. Dan moeten we naar elkaar kijken op de manier waarop de Heer Jezus naar ons kijkt. We weten dat we van onszelf ook donker, zondig zijn. Het kan gebeuren dat die donkerheid weer zichtbaar wordt doordat iemand zondigt. Dan moeten we daar wel over praten, niet met anderen, maar met de betreffende persoon zelf.

Hier gaat het er echter om dat we een ander eens fijntjes, of misschien wel grof, aan zijn verleden herinneren, omdat die ander ons dwars zit. Dan leven we zelf niet in verbinding met de Heer Jezus, in het besef van onze eigen zondigheid. Als we vergeten wat de Heer Jezus voor ons op het kruis heeft gedaan, vergeten we ook dat Hij dat tevens voor die ander heeft gedaan. We mogen en moeten van onszelf zeggen dat we de voornaamste zondaar zijn, zoals ook Paulus dat heeft gedaan (1Tm 1:15).

Het gaat niet om het afmeten van het aantal zonden of de ernst ervan, maar om het besef van het eigen kwaad. Niemand beter dan ikzelf weet toch van al mijn vele en vuile zonden? Als we daarvan overtuigd zijn, zal de satan ook niet de kans krijgen onze vrede weg te nemen door ons te herinneren aan de zonden die we hebben gedaan.

Er was een man die het moeilijk vond om te aanvaarden dat zijn zonden weg waren. Hij bleef maar staren op zijn zondigheid. Bij hem had de satan succes door hem steeds aan zijn zonden te herinneren. Hij dacht altijd: ‘Ik ben zo slecht. Mijn zonden zijn zo groot.’ Hij sprak daar een keer met een evangelist over. Die zei tegen deze man, die werkelijk in grote gewetensnood was: ‘Maar we hebben een grote God, “want Hij vergeeft veelvuldig” (Js 55:7). Hij werpt al onze zonden achter Zijn rug’ (Js 38:17). ‘Ja’, antwoordde de man, ‘maar als Hij Zich omdraait, ziet Hij ze weer.’

De evangelist wees hem er vervolgens op dat in de Bijbel ook staat dat Hij al de zonden “in de diepten van de zee” werpt (Mi 7:19). ‘Ja’, wierp de man weer tegen, ‘maar er staat ook in de Schrift dat er een tijd zal komen dat de zee droog wordt. en dan zal Hij de zonden weer zien.’ Toen zei de evangelist: ‘Maar er staat ook geschreven dat God de zonden niet meer gedenkt’ (Hb 8:12). Toen gaf de man zich gewonnen en vond vrede.

Het is een geweldige wetenschap dat God Zich de zonden niet meer herinnert. Dat geldt natuurlijk alleen als ze met oprecht berouw voor Hem zijn beleden. Als wij iets vergeten, is dat zwakheid, een beperking van ons vermogen om dingen te onthouden. We kunnen wel van iets zeggen: ‘Nu denk ik er niet meer aan’, maar op hetzelfde moment dat we dit zeggen, denken we juist wel en heel bewust eraan. Maar God kan bewust niet meer aan iets denken, zodat Hij de zonden niet meer gedenkt en ze ons niet meer voorhoudt, omdat ze weg zijn.

We kunnen dus het volgende zeggen:

1. God werpt ons onze zonden niet meer voor de voeten, want Hij denkt er niet meer aan.

2. De satan heeft geen enkel recht ons op onze zonden te wijzen en ons geweten onrustig te maken, omdat onze zonden voor God niet meer bestaan.

3. Gezien deze beide feiten mogen wij een kind van God niet aan zijn of haar verleden herinneren, want daarover is alles door God geregeld met als basis het werk van Zijn Zoon aan het kruis.

Na de vraag van de Sulammitische om haar niet haar zwartheid te verwijten, zegt ze iets erover hoe haar broers haar hebben behandeld. Het is alsof ze hiermee haar vraag motiveert om haar zwartheid haar niet na te dragen. Het toont aan hoe gevoelig ze is voor haar omgeving. Ze voelt zich onbegrepen, zowel door de dochters van Jeruzalem als door haar broers. Met haar broers heeft ze een nauwere band dan met de dochters van Jeruzalem. Wat die haar hebben aangedaan, doet haar ook meer pijn.

Ze noemt haar broers niet ‘de zonen van mijn vader’, maar “de zonen van mijn moeder”. Dat herinnert aan de gemeenschappelijke positie, die van de genade (Gl 4:26-28). Ze delen de positie, maar hun praktijk is anders. De broers maken niet de ontwikkeling door die de bruid doormaakt.

Ze vertelt van haar broers dat zij kwaad op haar waren geworden. Waarom dat was, zegt ze niet. Een mogelijkheid kan zijn dat ze jaloers waren op haar, hun eenvoudige zus, vanwege haar nauwe relatie met koning Salomo. We zien iets dergelijks bij de broers van Jozef, die ook jaloers waren omdat Jozef het hart van Jakob blij maakte. De broers van de Sulammitische stuurden haar weg met een opdracht. Deze broers hadden daartoe blijkbaar de macht. De broers zijn veel sterker dan het meisje. Ze hebben haar gedwongen om de wijngaarden te bewaken.

We kunnen hier een toepassing maken met betrekking tot onze gezinnen. In gezinnen met kinderen kan het voorkomen dat sommige kinderen een soort macht over een ander kind hebben. Het is goed dat de ouders in het oog houden hoe hun kinderen met elkaar omgaan. Aanvaarden ze elkaar of willen ze elkaar gebruiken? Is er iemand – misschien de oudste of de sterkste of de slimste – die een ander lid van het gezin manipuleert door zijn overmacht te misbruiken om de ander iets te laten doen wat hem of haar voordeel oplevert?

Het is belangrijk dat we als ouders erop toezien dat de kinderen hun opdrachten alleen van ons als ouders krijgen. Ouders zijn verantwoordelijk voor wat hun kinderen doen zolang zij nog niet zelfstandig zijn en voor zichzelf kunnen zorgen.

Het voorgaande is ook belangrijk in de gemeente, die bestaat uit sterkere en zwakkere persoonlijkheden. We moeten oppassen dat de sterkere persoonlijkheden niet over de zwakkere heersen en bepalen wat zij doen. Daarom is het goed ons af te vragen: Hoe gedraag ik mij tegenover mijn broeder of zuster? Dien ik hen werkelijk, zonder te eisen of zelfs te manipuleren?

De broers hebben dus hun zus weggestuurd met de opdracht de wijngaarden te bewaken. Hoe ze die opdracht heeft uitgevoerd, wordt niet vermeld. Wel zegt ze van zichzelf dat ze haar eigen wijngaard niet heeft bewaakt. Hier zien we het geval dat iemand gedwongen wordt iets te doen en daardoor tekortschiet in het voldoen van wat in de allereerste plaats had moeten gebeuren. Een opgelegde verplichting om voor anderen te werken kan tot gevolg hebben dat de verantwoordelijkheid voor het eigen werk wordt vergeten.

In verband met de toepassing op onze gezinnen kunnen we hier leren dat we onze kinderen opdrachten moeten geven die ze kunnen uitvoeren, waarvoor ze de kracht en de capaciteiten hebben. We zullen dus bij een opdracht die we aan een kind geven, rekening houden met zijn leeftijd en aanleg. Voor de gemeente geldt hetzelfde. Ook daar moeten we iets van iemand vragen waartoe hij in staat is, wat past bij zijn of haar talenten en niet daarbovenuit gaan.

Het kan gebeuren dat wij het heel druk hebben – naar onze mening natuurlijk met goede dingen – maar dat onze activiteiten ten koste van onze eerste verantwoordelijkheid gaan. Zo moeten vaders in de eerste plaats vaders zijn en geen workaholics. Zij moeten de verantwoordelijkheid van het vaderschap niet overlaten aan hun vrouw. Moeders moeten moeders zijn, geen carrièrejagers. Het gaat om het stellen van de juiste prioriteiten. Het bewaken van de eigen wijngaard, het eigen gezin, moet de eerste plaats innemen. Onze baas mag veel van ons vragen en als we eigen baas zijn, mogen we veel van onszelf vragen. Maar dat betekent niet dat we ons gezin mogen verwaarlozen.

Iemand vertelde dat enkele van zijn kinderen de Heer niet volgden. Hij zei dat hij een periode in zijn leven had gehad waarin hij volledig opging in zijn werk. Laat in de avond kwam hij thuis, sliep, stond vroeg op en vertrok weer. Zijn kinderen zag hij nauwelijks, evenals dat zijn kinderen hem nauwelijks zagen. Het was juist in een periode dat door die kinderen belangrijke levensbeslissingen werden genomen, waarbij ze de aandacht van hun vader en het gesprek met hem zo nodig hadden. Hij betreurt dat nu zeer. Laat het een waarschuwend voorbeeld zijn voor ieder die dit herkent.

Wat betekent het om de “eigen wijngaard” te bewaken? Het betekent dat we een terrein hebben dat ons door de Heer Jezus is gegeven om daarop voor Hem te werken. Zijn bedoeling is dat wij op dat terrein vrucht voor hem voortbrengen. De wijngaard spreekt van vreugde. Hij wil dat we zo omgaan met wat Hij ons heeft gegeven, dat Hij er blij van wordt. Gezinnen, maar ook gemeenten, zijn terreinen waar we allemaal een verantwoordelijkheid hebben. Als we ons die verantwoordelijkheid bewust zijn en daaraan ook voldoen, zal dat zowel Gods hart als dat van onszelf verheugen.

Het is belangrijk dat we dat terrein bewaken. Bewaken betekent dat we met een vijand te maken hebben. We moeten voortdurend op onze hoede zijn voor zijn aanvallen. In het volgende hoofdstuk lezen we over vossen die erop uit zijn de wijngaarden te bederven, met de vraag van de bruid: “Vang voor ons de vossen” (Hl 2:15). Maar hier gaat het om het feit dat wij de verantwoordelijkheid hebben onze wijngaard te beschermen.

Copyright information for DutKingComments