Song of Solomon 1:7-8

Waar weidt U de kudde?

Nu richt de bruid zich tot de bruidegom. Tot hem richt ze zich na haar eigen falen in haar werk. Dit is wat de Heer wil dat ook wij doen als we gefaald hebben. Dan moeten we niet in zelfmedelijden de moed opgeven, maar naar Hem gaan. Ze richt zich tot hem als iemand die ze kent en innig liefheeft. De aantrekkingskracht van de liefde is groter dan de verslagenheid door het falen. Ons falen kan nooit groter zijn dan de liefde van Christus. Dat mogen we steeds in gedachten houden.

Dat heeft ook Petrus ervaren. De Heer Jezus spreekt al van tevoren over zijn falen, maar Hij zegt erbij dat Hij voor hem heeft gebeden dat zijn geloof niet zou ophouden (Lk 22:31-32). Wie de Heer van harte liefheeft, is bedroefd over zijn eigen falen, maar is ook overtuigd van de liefde van de Heer Die een falende volgeling nooit afschrijft, maar altijd een nieuwe kans geeft.

Het falen van de bruid brengt haar terug bij hem die zij innig liefheeft om weer in zijn gezelschap te zijn. Ze beseft dat ze voedsel en rust nodig heeft. Het is afmattend om werk te doen waarbij de Heer Jezus niet betrokken is. Als we dat ervaren, voelen we honger en verlangen we naar rust. Dit is de volgorde: eerst voedsel en dan rust (vgl. Ez 34:15). Een hongerig schaap zal niet rusten, voordat het iets gevonden heeft om de honger te stillen.

Alleen de Heer Jezus kan ons voedsel geven dat onze geestelijke honger stilt en kracht schenkt om in gemeenschap met Hem en voor Hem te leven. Dat voedsel is Hij in feite Zelf. We voeden ons met Hem als we Gods Woord lezen, want dat spreekt helemaal over Hem (Jh 5:39). Dan krijgen we ook rust voor onze zielen. Het is belangrijk de dag te beginnen met voedsel uit het Woord van God. Als het dan middag wordt, als de zon op zijn heetst is, dat wil zeggen als de omstandigheden van het leven moeilijk worden (Mt 13:6; 21), zullen we onze weg in de kracht van dit voedsel kunnen voortzetten (1Kn 19:5-8).

Even een praktische toepassing. Als we op ons werk rond het middaguur lunchpauze hebben, wat doen we dan? Zijn er mogelijkheden om iets uit het Woord van God te lezen? Of zijn we constant bezig? Ik weet van een vertegenwoordiger die altijd druk bezig was. Hij moest zijn streefaantal verkopen halen. Daarmee was hij bezig. Als hij enkele klanten had gehad en het was tijd om wat te eten, dan reed hij naar een rustige plek om zijn brood te eten. Terwijl hij zijn brood at, dacht hij erover na hoe de gesprekken met de klanten die morgen waren verlopen en hoe hij de volgende gesprekken zou aanpakken in plaats van tot rust te komen door iets uit het Woord van God te lezen. Het zal niet voor iedereen gelden en ook niet voor elke pauze, maar zijn we op zijn minst erop uit om, als de mogelijkheden er zijn, een pauze zo te benutten?

Het gaat de bruid erom te zijn op de plaats waar hij weidt en hij de kudde laat rusten. Ze zoekt de persoonlijke betrekking met hem. Dat is voor ons een belangrijk voorbeeld. Er is niets zo belangrijk als een persoonlijke en levende relatie met de Heer Jezus. We behoren bij Zijn kudde, we zijn samen met andere gelovigen die Hem ook volgen, maar we gaan niet in de massa op. Als we de kudde zoeken, is dat om bij Hem te zijn. We volgen niet een groep en ontlenen daaraan niet onze identiteit, maar we volgen Hem met Wie ieder van ons een eigen relatie heeft. De goede Herder kent elk schaap van Zijn kudde “bij name” (Jh 10:3).

De bruid wil niet opgaan in de massa en daar als een gesluierde rondlopen. Die plaats zou ze moeten innemen als ze zich zou voegen bij ‘de kudden van uw metgezellen’, dat zijn andere kudden dan die van hem. Ze zegt hiermee dat haar persoonlijke verhouding tot hem niet via anderen kan lopen. We zien een illustratie daarvan in de christenheid. Daarin zijn gezelschappen van mensen die menselijke leiders volgen. Het zijn leiders die wel voor de Heer bezig zijn, maar de schapen toch om zichzelf vergaderen. Ze nemen de plaats van ‘middelaar’ in tussen het volk van God en God Zelf. Zulke leiders spreken over ‘mijn gemeente’, terwijl alleen de Heer Jezus dat kan zeggen.

We kunnen alleen geestelijk groeien als we een persoonlijke relatie met de Heer Jezus hebben. Als we naar Gods Woord luisteren, waar gaat het ons dan om? Vinden we het belangrijk wie het zegt en hoe het gezegd wordt? Of staan we werkelijk open voor wat God ons te zeggen heeft? De norm van onze beoordeling moet zijn of de dingen die worden gezegd onze relatie met de Heer Jezus verstevigen. De prediker verdwijnt, maar Christus blijft.

We zien dat bij de kamerling in Handelingen 8. Hij krijgt van de evangelist Filippus onderwijs uit Gods Woord en wordt ook door hem gedoopt. Vervolgens verdwijnt Filippus. We lezen niet dat de kamerling verdrietig achterbleef, omdat zijn leraar nu weg was, maar het tegendeel: hij ging zijn weg met blijdschap (Hd 8:26-39). Iedere prediker die door de Heer geroepen is om met Gods Woord te dienen, wil niet anders dan dat degene die hij met Gods Woord heeft mogen dienen, zijn weg met vreugde in gemeenschap met de Heer gaat. We moeten niet tevreden zijn met mensen, wie dan ook, maar alleen met de Heer. Dat is wat we hier van de bruid kunnen leren.

Volg de sporen van de schapen

De bruidegom geeft direct antwoord op de vraag van de bruid, waar hij de kudde weidt. Zijn beginwoorden zijn: “Als u het niet weet.” Hierin ligt een zacht verwijt. Er klinkt in door dat ze het had kunnen weten. Als dit zachte verwijt mogelijk verkeerd zou worden begrepen door de bruid en als afwijzing zou worden opgevat, wordt door zijn volgende woorden duidelijk dat daarvan geen sprake is. Hij noemt haar de “allermooiste onder de vrouwen”. Dat houdt in dat hij haar zegt hoe bijzonder ze voor hem is. Hoewel hij haar een zacht verwijt moet maken, waardeert hij het dat zij met haar vraag bij hem komt.

De Heer Jezus moet ons ook wel eens een zacht verwijt maken over dingen die we vragen, maar waarvan we het antwoord hadden moeten weten (vgl. Jh 14:8-9; vgl. Hb 5:11-14). Tegelijk waardeert Hij het dat we met onze vragen bij Hem komen en Hij gaat erop in. Hij wijst ons niet af.

We kunnen hier de toepassing maken op de situatie dat onze kinderen met vragen bij ons komen, ook met vragen waarop ze het antwoord al zouden moeten weten. Hoe reageren wij dan? Reageren we dan bijvoorbeeld als volgt: ‘Waarom vraag je dat, sufferd? Dat heb ik je toch al gezegd?’ Een kind kan iets vergeten zijn. Als dat zo is, moeten we niet tegen het kind uitvallen.

We mogen niet vergeten dat wijzelf ook voortdurend door de Heer worden opgevoed. Wij zitten allemaal op de school van het leven, zowel ouders als kinderen. Hetzelfde kunnen we zeggen van jonge mensen in de gemeente. Hoe gaan wij als ouderen met hen om? Hebben we geduld om bepaalde dingen vaker uit te leggen, zo vaak als het maar voor hen nodig is?

De bruid krijgt als antwoord dat ze de sporen van de schapen moet volgen om te zien waar hij de kudde weidt en laat rusten. Het woord “volg” is letterlijk “ga uit”. Ze krijgt dus de opdracht om uit te gaan, naar buiten te gaan om daar die sporen te volgen. Het betekent dat ze op een plaats was die ze moest verlaten, waar ze niet thuishoorde. Er is afstand tussen haar en de bruidegom. Om bij hem te komen moet ze eerst weggaan uit de omgeving waar ze is. Ze bewoog zich in een andere wereld dan waarin hij de kudde voedde. Als ze weggaat, kan ze anderen volgen die bij hem horen.

Voor ons geldt hetzelfde. Als we ons in geestelijk opzicht ergens bevinden waar we niet thuishoren, waar we de Heer Jezus missen, waar Hij ook niet kan zijn, dan mogen we Hem vragen waar Hij is. Dan zal Hij ons zeggen dat we uit die omgeving weg moeten gaan. Dat kan betrekking hebben op het comfort waarmee we ons hebben omringd. Het kan ook betekenen dat we menselijke tradities moeten loslaten, omdat die ons geloofsleven verstikken. Ook betekent het dat we moeten weggaan uit een gemeenschap die een menselijk systeem is geworden, wat wil zeggen dat niet Gods Woord bepalend is, maar wat mensen voor goed achten (Hb 13:13).

Vervolgens zegt Hij dat we de sporen van de schapen moeten volgen. Met ‘de schapen’ worden gelovigen bedoeld (Jh 10:27; Jh 21:17). De schapen waar het hier om gaat, zijn schapen die in de waarheid staan met betrekking tot de gemeente en daar ook naar leven. Veel gelovigen vandaag zijn wel schapen, maar ze hebben geen ‘kuddebewustzijn’. Ze hebben er geen besef van dat ze bij de ene kudde van de ene Herder behoren. Dat blijkt daaruit dat ze geen besef hebben van de gemeente van Christus waartoe alle gelovigen behoren. Ze menen dat ze lid moeten zijn van deze of gene kerk of groep en hebben geen oog voor het feit dat er voor God slechts “één kudde”, waartoe alle ware gelovigen behoren, met “één Herder”, de Heer Jezus, is (Jh 10:16).

De bruid kan de schapen van de bruidegom volgen door de “sporen” te volgen die zij hebben nagelaten. De ‘sporen’ zijn de afdrukken van de voeten van hen die al eerder zijn uitgegaan. ‘Sporen’ spreken ook van beweging en vooruitgang. Wie dit zoekt, moet dezelfde weg volgen en daartoe dezelfde acties ondernemen. Het gaat dus niet om het inslaan van een nieuwe weg, maar om het volgen van oude sporen of paden (Jr 6:16) die er al langer zijn. Ze zijn er “van [het] begin af” (1Jh 1:1). We kunnen terugdenken aan de waarheden van de gemeente en het bijeenkomen ervan, omdat deze woorden “tevoren zijn gesproken door de apostelen van onze Heer Jezus Christus” (Jd 1:17; vgl. 2Pt 3:2).

Het gaat om de woorden die “tevoren zijn gesproken”. Daarmee worden de woorden van de Schrift bedoeld. We hebben alles in de Bijbel. Het is niet nodig nieuwe dingen te bedenken. Als wij vragen hebben over het samenkomen bij de Heer, gaat het er niet om dat we iets nieuws moeten verzinnen. Dit betekent niet dat we de samenkomst niet op een andere manier zouden kunnen beleven. Het is goed om erover na te denken hoe ons enthousiasme voor de Heer groter kan worden en op welke manier daaraan uiting kan worden gegeven. Wie ernaar verlangt bij de Heer Jezus te zijn, zal ervoor zorgen dat het samenzijn rondom Hem geen sleur wordt, maar hij zal Hem elke keer opnieuw vanuit de grond van zijn hart willen eren.

Soms is het voorspelbaar hoe een samenkomst, een gebed of een toespraak verloopt. Dan is de vraag gerechtvaardigd of de Geest wel echt kan werken en harten vurig kan maken voor Christus. Als deze voorspelbare situaties vaak voorkomen, zal het goed zijn om samen de Heer te bidden of Hij wil aanwijzen wat we moeten veranderen om weer echt Zijn aanwezigheid te beleven. We willen immers bij Hem zijn?

Echt bij Hem te zijn betekent onder de indruk te komen van Wie Hij is. Wanneer er iets uit het Woord van God wordt gelezen, zullen we ons ervan bewust zijn dat God spreekt. We zullen, hardop of in ons hart, reageren: ‘God spreekt tot mij!’ We zullen openstaan voor wat Hij te zeggen heeft. Het Woord zal levend en krachtig voor ons zijn en in ons werken. Op die manier is er sprake van een levende relatie met de Heer.

We reageren allemaal op een verschillende manier op het Woord. Ouderen doen dat anders dan jongeren. Ieder doet het op zijn eigen manier. Er is geen bepaalde taal, een vakjargon dat men eerst moet kennen om de Heer te danken of Hem iets te vragen. Iedere gelovige mag op dezelfde manier met de Heer spreken zoals hij met anderen spreekt. Ook de intonatie mag gelijk blijven. We hoeven onze stem niet ineens anders te laten klinken als we iets uit Gods Woord voorlezen of als we hardop bidden.

Iedere gelovige, oud of jong, mag zichzelf zijn bij de Heer. We zijn allemaal uniek voor Hem en voor elkaar. Ieder kind dat de Heer ons in onze gezinnen heeft gegeven en ieder lid van de gemeente kent een eigen ontwikkeling en moet voor die ontwikkeling ook de ruimte krijgen. Het gaat over een nieuw enthousiasme in het leven met en bij de Heer. Dit leven ontwikkelt zich op sporen die er allang liggen. De sporen liggen vast, want het Woord ligt vast.

De bruidegom geeft de bruid vervolgens een taak: ze moet haar geiten weiden “bij de woningen van de herders”. Zelf is ze een schaap dat door de bruidegom op de weg van de andere schapen is gezet, een weg die voert naar hem. Hier krijgt ze te horen dat ze haar werk als herderin van de geiten moet gaan doen bij de woningen van zijn herders.

We kunnen deze woningen toepassen op de plaatselijke gemeenten. Daar zijn de herders van de Heer Jezus die als onderherders van Hem hun werk doen (1Pt 5:1-4). Allen die op zoek zijn naar een nieuwe beleving van hun omgang met de Heer Jezus, kunnen in de plaatselijke gemeente van deze herders leren hoe ze daar invulling aan kunnen geven. Het gaat over omgaan met elkaar, elkaar aanvaarden en van elkaar leren. ‘De woningen van de herders’ zijn plaatsen waar we in onze relatie met de Heer Jezus worden gestimuleerd, waar die verder wordt ontwikkeld of ook wel nieuw leven wordt ingeblazen.

Copyright information for DutKingComments