Song of Solomon 2:10-13

Sta op, en kom!

Het gedeelte van de Hl 2:10-13 begint en eindigt met dezelfde woorden die de bruidegom tegen de bruid spreekt. Hij wil haar ertoe bewegen op te staan in haar plek van isolement, een plaats van rust in de zin van gemakzucht, en naar hem toe te komen. De bruid is nog binnen, achter de muur, en de bruidegom staat nog buiten. Als hij begint te spreken, is zijn spreken een antwoord. Hij “antwoordt” haar. Toch lezen we niet dat zij een vraag heeft gesteld. Dat kan betekenen dat zijn antwoord gericht is tot de verflauwde gevoelens van haar hart, die hij kent.

Hij spreekt haar heel persoonlijk aan. Ze weet het, hij heeft het “tegen mij”. Nu hoort ze niet alleen zijn stem, maar ook wat hij zegt. Er komt geen verwijt uit zijn mond omdat zij zich voor hem verbergt en hij beveelt haar ook niet dat ze maar eens tevoorschijn moet komen. De manier waarop hij haar benadert, is vol teerheid en liefde. Hij vraagt haar op te staan.

Daarbij noemt hij haar “mijn vriendin, mijn allermooiste”. Dit zijn namen waarin hij de waarde die zij voor hem heeft tot uitdrukking brengt. Hij wil met haar als zijn 'vriendin' de gedachten van zijn hart delen. Dat hij haar de allermooiste noemt, geeft aan dat hij vol bewondering voor haar is en dat zijn hart vol van haar is. Met deze namen wil hij tot haar hart spreken en haar ertoe overhalen naar hem toe te komen. Zo zal de Heer Jezus tegen het overblijfsel van Israël zeggen hoe mooi het voor Hem is. Hij noemt Sion “de volmaakte in schoonheid” (Ps 50:2; Kl 2:15; Ez 16:14).

Op dezelfde manier is de Heer Jezus bezig met ieder van de Zijnen, die door omstandigheden het zicht op Hem is kwijtgeraakt. Hij zegt welke waarde hij of zij voor Hem heeft (Js 43:4-7). Hij kiest Zijn woorden met zorg uit om duidelijk te maken hoeveel Hij om hen geeft. Hij meent ten volle wat Hij zegt. Zijn woorden zijn niet hard, maar aangenaam, weldadig. Ze raken het hart en maken het zacht en gewillig om weer samen met Hem te leven.

De bruid moet beginnen met opstaan. Dat is het begin van elke ware bekering, of dat nu de bekering van een ongelovige betreft of de bekering van een gelovige. Van de verloren zoon in Lukas 15 lezen we ook dat hij op zeker moment zegt dat hij zal opstaan en naar de vader zal gaan. Vervolgens lezen we dat hij opstaat en gaat (Lk 15:18-20).

Voor ons kan het ook wel eens zo zijn, dat we moeten opstaan uit onze omstandigheden, bijvoorbeeld uit ons zelfmedelijden of uit de excuses die we aandragen om ons leven niet helemaal aan de Heer Jezus over te geven.

De winter voorbij, de zangtijd aangebroken

Profetisch gezien is de bruid een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël. Dit overblijfsel zal door een tijd van grote beproeving heengaan. De Heer Jezus spreekt over “een grote verdrukking” (Mt 24:21). In die tijd zal God voor een schuilplaats voor dat overblijfsel zorgen (Js 26:20). Aan de periode van de grote verdrukking komt na drieënhalf jaar een einde, doordat de Messias de verdrukking doet ophouden. Dan komt Hij tot hen en zegt dat “de winter” van de grote verdrukking “voorbij” is (Hl 2:11). “De regen[tijd]” met zijn verwoestende stortregens is ook een beeld van de grote verdrukking (Ez 13:11; 13). Die tijd “is over, [helemaal] voorbijgegaan”.

De bruidegom verzekert de bruid ervan dat de tijd van kwellende angst en dreigend lijden echt helemaal voorbij is. Het is lente geworden. Daar wijst de bruidegom de bruid vervolgens op (Hl 2:12). Profetisch ziet het erop dat de grote verdrukking met de kou van de winter en de stortvloed aan beproeving, voorbij is en plaatsmaakt voor de prachtige lente van het vrederijk (Js 35:1-2; 10). De Heer Jezus is de “Man” Die voor het overblijfsel een “schuilplaats tegen de vloed” is geweest (Js 32:2). Hij zal nu voor hen duizend jaar lang in het vrederijk de “Koning” zijn Die “zal regeren in gerechtigheid” (Js 32:1).

Wij kunnen ook wel een tijd in ons leven meemaken dat de problemen ons boven het hoofd groeien en we onder druk staan en het zicht op Hem verliezen. De Heer biedt ons dan aan weer in ons leven te komen. Als Hij in ons leven komt, kan Hij de winter in een lente veranderen en de stortvloed van regen in een milde regen. Wanneer de winter, de tijd van beproeving, voorbij is, is er ruimte voor een nieuwe bloemenpracht met een veelkleurige schoonheid. Er komen prachtige bloemen tevoorschijn. Na de dood van de winter verschijnt het nieuwe leven van de lente.

Dat wijst op de opstanding van de gelovige, de overgang uit de dood in een nieuw leven. De bruidegom wijst de bruid hierop, want het schijnt dat zij nog geen oog hiervoor heeft. Ze wordt herinnerd aan de vruchten van de opstanding. De bruidegom staat op de bodem van de opstanding. De dood is overwonnen. Zien wij wel de tekenen van herstel als de Heer Jezus naar ons toe komt in onze omstandigheden? Waar Hij komt, is er herstel en zegen.

Een andere toepassing kunnen we maken op de situatie waarin ons leven zo oppervlakkig is geworden, dat er geur noch smaak aan zit. Niemand ziet er iets van dat we Christus kennen. We klagen steen en been. Als ons oog dan opnieuw op Christus wordt gericht, zal Hij weer zichtbaar worden; want Hij is ons nieuwe leven. Dan zal ons leven de schoonheid van bloemen laten zien. Zijn wij in onze omgeving de 'bloemen', stralen we schoonheid en aantrekkelijkheid uit? Bloemen geven geur, je kunt ze ruiken, je kunt ze zien en aanraken. Bloemen fleuren de omgeving op en maken die mooier.

Paulus dankt God ervoor dat Hij hem en zijn medewerkers “altijd in triomf omvoert in Christus en de reuk van Zijn kennis door ons openbaar maakt in elke plaats. Wij zijn voor God een welriekende reuk van Christus” (2Ko 2:14-15). Het is Gods bedoeling dat ons leven de reuk van Christus verspreidt. Hier werkt Hij aan. Daarom betekenen wij zoveel voor Hem. Ons leven is een nieuw land, een nieuwe schepping, waarin Hij deze bloemen kweekt en verzorgt.

Het nieuwe leven heeft niet alleen een geur, het heeft ook een klank. We hebben een stem gekregen om mee te zingen. Kunnen we zingen? Of we kunnen alleen maar klagen? Jakobus zegt: “Is iemand welgemoed? Laat hij lofzingen” (Jk 5:13b). Wanneer de Heer Jezus in ons leven is gekomen, hebben we alle reden om te zingen. We kunnen zelfs alles zingend doen als we het Woord van Christus rijkelijk in ons laten wonen: “Terwijl u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen [en] in genade zingt in uw harten voor God” (Ko 3:16). Zingen we nog in onze harten voor God? Als we vol zijn van problemen, kritiek en bitterheid, verstomt het zingen. Als de Heer Jezus centraal staat in ons leven, zullen we Hem dagelijks prijzen.

Profetisch zal er voor het overblijfsel van Israël een moment komen dat de klaagtijd voorbij is en de zangtijd is aangebroken. De lente is zo mooi en aangenaam, omdat ze volgt op een periode van donkerheid en kou. Door de tegenstelling met de winter wordt de lente hartelijk begroet. De bloemen op de grond en de vogels in de lucht geven er ook op hun eigen manier getuigenis van dat de hele schepping vernieuwd is. Ze brengen een hemelse boodschap van blijdschap, vrede en gerechtigheid tot uitdrukking.

De “tortelduif” is een beeld van het gelovige overblijfsel (Ps 74:19) dat evenals de tortelduif de tijd van zijn aankomst in het vrederijk kent (Jr 8:7). Als het koeren van de tortelduif in “ons land” wordt gehoord, wil dit zeggen dat het overblijfsel van Gods volk terug is in het Beloofde Land. Wij als christenen moeten ook verstand hebben van het aanbreken of het aanwezig zijn van de juiste tijd om iets te doen.

Nog eens: Sta op en kom!

Na de winter, de tijd van de beproeving, komen de vruchten. Naast de bloemen die zich op het land laten zien (Hl 2:12), zien we ook “de vijgenboom” en “de bloeiende wijnstokken” (Hl 2:13). De jonge vijgjes tonen aan dat het lente is en dat de zomer in aantocht is (Mt 24:32). De vijgenboom stelt de gerechtigheid voor. Adam en Eva hebben na hun val in de zonde hun naaktheid voor God willen bedekken met schorten van vijgenbladeren (Gn 3:7). Deze zelfgemaakte schorten vormen voor God echter geen bedekking.

Er is geen enkele eigengerechtigheid die voor God geldt als bedekking voor de zonde. Israël heeft geprobeerd zijn eigengerechtigheid voor God op te richten met als gevolg dat het zich hierdoor niet aan de gerechtigheid van God heeft onderworpen (Rm 10:3). De enige gerechtigheid die voor God geldt, is de gerechtigheid die door Christus is bewerkt op het kruis en waaraan de mens deel krijgt door het geloof (Rm 10:4). Op grond van het geloof in die gerechtigheid kan Gods volk in het komende vrederijk voor Gods aangezicht de zegen genieten.

Het gevolg daarvan is vreugde. Dat zien we in het beeld van de bloeiende wijnstokken (Ri 9:13; Ps 104:15a). Een bloeiende wijnstok heeft de belofte van een overvloedige oogst aan druiven ofwel aan vreugde. De druiven zijn er nog niet, maar de geur wordt al geroken. Zo is het ook met de gelovige die een tijd van beproeving achter de rug heeft. Hij verkeert niet meer in nood, er is bevrijding en dat is aan hem te zien. Er is rust en vrede in zijn leven gekomen. Het zal niet lang duren of hij zal zijn vreugde daarover uitbundig uiten. Hij zal ervan getuigen hoe de Heer hem heeft verlost uit zijn nood en wat een vreugde zijn hart vervult om wat de Heer heeft gedaan.

De schrijver van de brief aan de Hebreeën verbindt aan de tucht die God over gelovigen brengt ook het voortbrengen van gerechtigheid als een goede vrucht: “Nu schijnt alle tuchtiging wel op het ogenblik zelf geen reden voor vreugde maar voor droefheid te zijn, maar daarna geeft zij aan hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid” (Hb 12:11). Door tucht worden we “geoefend”, dat wil zeggen we worden erin getraind hoe we ermee moeten omgaan. Door oefening leren we iets beheersen. Als we zo de tuchtiging kunnen aanvaarden, zo ermee weten om te gaan, zullen we daardoor een innigere gemeenschap met God krijgen. Het gevolg is dat we meer innerlijke vrede zullen genieten en meer gerechtigheid in ons leven zullen vertonen.

De “vreedzame vrucht van de gerechtigheid” zal straks in het vrederijk voor Israël werkelijkheid zijn, nadat het volk door de oefeningen van de grote verdrukking is heengegaan. Die vrucht wil God nu al door Zijn opvoeding in ons leven bewerken (Jh 15:2; 8). De wijnstok en de vijgenboom symboliseren samen de tijd van het vrederijk, waarvan we in de regering van Salomo – de vredevorst en een beeld van de Heer Jezus – een voorafschaduwing hebben (1Kn 4:25).

Na de beschrijving van de lente met haar prachtige bewijzen van nieuw, fris leven in de Hl 2:11-13 nodigt de bruidegom zijn bruid met dezelfde woorden als in Hl 2:10 nog een keer uit naar hem toe te komen. Hij wil haar graag van die lente laten genieten. Ze kan de winter achter zich laten door op zijn uitnodiging in te gaan. Na wat hij haar van de lente heeft laten zien, kan het niet moeilijk meer voor haar zijn haar teruggetrokken bestaan op te geven en haar leven met hem te gaan delen.

De Heer Jezus stelt ons de aantrekkelijkheid van het leven met Hem voor, zodat we ons niet meer laten beheersen door omstandigheden die ons naar beneden drukken. Hij zet Zich ervoor in dat niet de ‘winterse omstandigheden’ waarin we ons soms bevinden de temperatuur van ons geestelijk leven bepalen, maar de milde temperatuur van het ‘lenteleven’. Hiertoe wijst Hij ons op de kenmerken van het nieuwe leven, die Hij bezit en ook bij ons wil bewerken.

Copyright information for DutKingComments