Song of Solomon 2:16-17

Vang de kleine vossen

De bruidegom zegt tegen de bruid dat zij “de vossen” en met name “de kleine vossen” moet vangen (Hl 2:15). Zij moet die kleine vossen “voor ons” vangen, waarmee de bruidegom aangeeft dat ze die vosjes onschadelijk moet maken met het oog op hun relatie. De vossen, ook de kleine, richten namelijk de wijngaarden te gronde en wel juist in een tijd dat “onze wijngaarden” in bloei staan. Hij gebruikt weer het woord “onze”, waarmee hij hun relatie benadrukt, hier in verband met de blijdschap die het geeft bij elkaar te horen.

In de geestelijke toepassing zien we in de bloeiende wijngaarden de prille vruchten van de blijdschap door nieuw geestelijk leven, die de gelovige in zijn relatie met de Heer Jezus heeft. Als die vruchten door kleine vossen worden bedorven, verdwijnt de blijdschap in de Heer en stopt de geestelijke groei. Onze blijdschap en groei worden in de kiem gesmoord. De kleine vossen stellen zaken in ons leven voor die ons van de vreugde in de Heer beroven. Het gaat vaak om kleine zonden, die worden goedgepraat met de redenering dat er toch niets verkeerds in zit.

De Heer Jezus noemt Herodes “die vos” vanwege zijn sluwheid om Gods werk te dwarsbomen dat de Heer bezig is te volbrengen (Lk 13:31-32). Valse profeten worden ook vossen genoemd (Ez 13:4). Deze vossen zijn grote vijanden die we moeten uitschakelen, zodat ze hun verderfelijke invloed niet kunnen uitoefenen. We kunnen bij de vos Herodes denken aan druk die op ons wordt uitgeoefend om ons niet toegewijd voor Gods werk in te zetten. Bij de grote vossen kunnen we aan valse profeten denken en aan charismatische dwaalleringen waarin bijvoorbeeld wordt verteld dat je niet ziek hoeft te zijn en dat het niet goed zit met je geloof als je ziek bent of blijft. Als we Gods Woord kennen, zullen we deze ‘grote vossen’ gemakkelijk herkennen en die onschadelijk kunnen maken.

Er zijn echter ook de kleine vossen. Dit zijn geen grove zonden, maar soms niet te benoemen gevoelens van onvrede, die ons leven als christen negatief beïnvloeden. Het zijn de kleine irritaties in de onderlinge relaties. Onze broeder of zuster zegt of doet iets wat ons niet zo bevalt. We reageren geprikkeld en maken de sfeer daardoor nog onaangenamer. Door irritaties ontstaat een uiterst onprettige en op den duur explosieve sfeer, die een einde maakt aan alle vreugde die een goede relatie kenmerkt.

Tegen de vaders in de gezinnen wordt gezegd dat ze hun kinderen niet moeten irriteren, “opdat zij niet moedeloos worden” (Ko 3:21). Daar horen kleine pesterijen bij, die een kind moedeloos maken en de relatie grondig verstoren als er niet mee wordt gestopt. Dit geldt ook voor de relaties in de gemeente en de maatschappij. Al deze irritaties hebben een directe uitwerking op de relatie met de Heer Jezus, want die wordt daardoor verstoord. Het is dus zaak dat kleine irritaties direct worden veroordeeld, voordat ze uitgroeien tot een grote ruzie. Zoals Salomo in het boek Spreuken zegt: “Het begin van een ruzie is [alsof] iemand water de vrije loop geeft. Stop daarom de onenigheid, voordat ze [echt] losbarst” (Sp 17:14).

De kleine vossen die de vreugde van de gemeenschap met de Heer verstoren, kunnen ook kleine tijdrovers zijn. Hoeveel tijd gaat er niet verloren met het doen van nutteloze dingen? Het hoeven geen slechte dingen te zijn, maar dingen waaraan wij veel aandacht wijden en daarbij de tijd vergeten. We kunnen in onze hobby of sport of andere vormen van tijdverdrijf, die op zichzelf best ontspannend kunnen zijn, doorschieten en de tijd vergeten. De Heer Jezus zoekt naar gemeenschap met ons. Ook onze hobby of wat het dan ook is, mogen we doen in gemeenschap met Hem. Als we Hem danken voor wat Hij ons daarin geeft, zullen we de ‘kleine vos’, die wil voorkomen dat we in gemeenschap met Hem leven, gevangennemen.

Wat een gemis zou het zijn als er door toedoen van de kleine vossen geen druiven gaan groeien aan de wijnstokken die in bloei staan. Geestelijk toegepast wil dat zeggen dat de Heer de vreugde van de gemeenschap met de Zijnen wordt onthouden. Wij zijn zeker ook verliezers, maar Hij lijdt de meeste schade. Hij heeft er immers alles aan gedaan om de gemeenschap met Hem mogelijk te maken. Het is onze verantwoordelijkheid alles uit de weg te ruimen wat het voor Hem onmogelijk maakt die gemeenschap met ons te genieten.

In de Hl 2:16-17 horen we de reactie van de bruid op alle inspanningen van de bruidegom om haar te bewegen naar hem toe te komen. Hij heeft haar erop gewezen dat ze de kleine vossen moet vangen, opdat ze zich niet langer laat tegenhouden om bij hem te zijn. Een eerste uitwerking van de uitingen van zijn verlangen naar haar is, dat ze zich weer ervan bewust wordt dat haar geliefde van haar is en dat zij van hem is (Hl 2:16). Er is een onlosmakelijke band tussen hen. Liefde is de sterkste band waardoor mensen met elkaar verbonden zijn.

Wel is het opmerkelijk dat ze deze woorden tegen anderen zegt en niet tegen hem. Het antwoord dat ze geeft, is ook niet het antwoord waarop de bruidegom zit te wachten. Haar gedachten draaien om haarzelf. Haar liefde is nog zelfgericht. Het gaat er haar om dat hij van haar is, “van mij”. Het gaat haar erom wat het haar oplevert, nog niet wat zij voor hem betekent. Ze moet nog in haar liefde groeien en dat doet ze ook. Dat zien we later (Hl 6:3; Hl 7:10).

Ze brengt zijn liefde in verband met zijn persoon als de herder die zijn kudde weidt (vgl. Ez 34:11-15; Js 40:11). De woorden ‘de kudde’ staan niet in de grondtekst en zijn daarom tussen vierkante haken geplaatst. Alle nadruk valt daarom op zijn herderstaak, het feit dat hij weidt. Hij houdt zich ook niet zozeer tussen de schapen op, maar “tussen de lelies”, waaronder zich die bijzondere lelie bevindt, zijn bruid (Hl 2:2). De bruid weet dat zij een van zijn lelies is. Daarop legt ze de nadruk. Het gaat niet om hem, maar om haarzelf. Ze weet dat ze bij het juiste gezelschap hoort, maar gaat nog niet uit tot hem.

We zien in Hl 2:17 dat de bruid nog even wil wachten. Ze wil wachten “tot [de wind] van de dag opsteekt en de schaduwen vluchten”. Dat wijst erop dat ze nog niet volledig is overtuigd van het feit dat de winter voorbij is en de lente is aangebroken. Ze verkeert nog in het donker van de nacht. Als straks de dag is aangebroken en de verfrissende wind het leven aangenaam maakt, dan wil ze wel naar hem toekomen. Als de schaduwen eerst maar vluchten en ze helder zicht op de werkelijkheid heeft, dan zal ze zich aan hem geven. “Tot” dit moment aanbreekt, geeft ze er de voorkeur aan in haar knusse omgeving te blijven.

Zo kunnen er ook in ons leven omstandigheden zijn waarin we eerst verbetering willen zien, voordat we ons helemaal aan de Heer toevertrouwen en naar Hem toegaan. We ervaren de koude van de geloofsbeproeving te veel om te aanvaarden dat die echt voorbij is. Er is een afwachtende houding. We willen zien of de Heer werkelijk een keer in onze omstandigheden heeft gebracht. Dit toont dat we nog niet hebben geleerd dat zodra de Heer bij ons komt en wij ons aan Hem toevertrouwen, dit een geweldige verandering zal bewerken. Zodra we ons aan Hem overgeven, wordt het dag in ons leven en zien we alles weer helder.

De bruid zegt tegen de bruidegom dat hij maar moet weggaan. Ze noemt hem wel “mijn liefste”, maar hij moet toch maar even op een afstand worden gehouden tot ze eraan toe is zich bij hem te voegen. Tot het zover is, kan hij zich vrij bewegen “als een gazelle of het jong van een hert”. Zo heeft ze hem beschreven toen hij naar haar toekwam in Hl 2:9.

Omdat ze er niet aan toe is aan zijn liefdevolle uitnodiging gehoor te geven, mag hij weer gaan zoals hij gekomen is en terugkeren naar “de bergen van Bether”. Het zijn ‘de gekloofde bergen’ – dat betekent de naam ‘Bether’ –, bergen waarin een weg is gebaand. Ze gunt hem een weg zonder hindernissen. Het gaat hem echter niet om haar wens dat hij een gemakkelijke weg zal hebben, hij wil een gebaande weg in haar hart. Hij wil toegang tot haar hart, maar ze wijst hem af. Het volgende hoofdstuk laat de reden hiervan zien.

De geestelijke les ligt voor de hand. Wij zullen misschien niet klip en klaar tegen de Heer zeggen dat Hij moet weggaan, maar we kunnen ons wel zó gedragen dat onze houding die boodschap afgeeft. Hij zoekt gemeenschap met ons, maar wij wijzen Hem af omdat we geen tijd hebben. Nu even niet. Het kost ons te veel moeite de kleine vossen te vangen. Dan dringt Hij Zich niet op, maar gaat verder.

Copyright information for DutKingComments