Song of Solomon 2:3

Mijn liefste is als een appelboom

De bruid geeft hier weer een getuigenis van wat de bruidegom voor haar is. Hij heeft haar in het vorige vers vergeleken met “een lelie tussen de distels”. Zij vergelijkt hem nu met “een appelboom tussen de bomen van het woud”. Een boom is een beeld van kracht (vgl. Dn 4:10-14; 20-26; Ez 17:24). De appelboom spreekt van de Heer Jezus. De andere bomen stellen de jongemannen van de wereld voor, indrukwekkende personen, die ook proberen de aandacht van de bruid op zich te vestigen en die haar willen verleiden tot liefde voor hen.

Voor die andere bomen heeft ze verder geen aandacht, ondanks hun indrukwekkende gestalte. Haar verlangen gaat alleen naar hem uit, die zij haar liefste noemt. Er is niemand die met hem is te vergelijken. Hij is en heeft alles wat ze wenst. Ze verlangt sterk naar hem vanwege zijn schaduw en zijn vrucht, dat is vanwege zijn bescherming en zijn voedsel.

Onder de appelboom is in de eerste plaats rust te vinden: ze wil er zitten (vgl. Lk 10:39). Het is een schuilplaats tegen de hitte: er is schaduw (Js 25:4). Er is ook voedsel waarvan de smaak goed is: de vrucht is zoet (Ps 34:9). Toen de Heer Jezus de menigte voedsel gaf, liet Hij hen eerst rustig plaatsnemen (Mk 6:31). Om iets van Hem te ontvangen, moet er rust zijn. Als we rusteloos heen en weer vliegen of telkens gestoord worden door allerlei meldingen op de communicatiemiddelen die we op zak of in de tas hebben, missen we veel van het voedsel dat Hij geeft.

We moeten dicht bij Hem zijn om Zijn schaduw, Zijn bescherming, te ervaren en Zijn vrucht te genieten. Als we van Hem afdwalen, als we niet dicht bij Hem zijn, missen we Zijn schaduw. Christus is niet eenvoudig een middel om in de hemel te komen, maar in Hem komt de vreugde van de hemel naar beneden om onze harten te vullen en ons te ondersteunen op onze reis naar de hemel.

Appels, de vruchten van de appelboom, worden in Gods Woord wel vergeleken met goede woorden. In Spreuken 25 staat het in beeldende taal: “Een woord op het juiste moment gesproken, is [als] gouden appels in zilveren schalen” (Sp 25:11). De woorden zelf zijn van goud; het zilver spreekt van de manier waarop ze worden doorgegeven. Zo spreekt de Heer Jezus tegen ons. Goud spreekt van goddelijke heerlijkheid. Zilver spreekt van de prijs die voor de verlossing is betaald. Wanneer we in Zijn schaduw zitten en willen eten van de vrucht van de boom, dan betekent dit dat Hij tot ons woorden van Goddelijke glorie spreekt, die verbonden zijn met de verlossing.

Wat zou het mooi zijn als we ook zo onderling spreken, woorden die getuigen van Gods heerlijkheid en woorden waarvan we weten dat ze met de behoudenis verbonden zijn. Dan zullen we geen harde woorden spreken. De mannen worden ervoor gewaarschuwd niet bitter tegen hun vrouw te zijn (Ko 3:19). Dat zal niet gebeuren wanneer ze goede woorden spreken, woorden die opbouwen. Om goede woorden te spreken, moeten we ze eerst tot ons nemen en eten.

Jeremia vertelt ons hoe dat kan: “[Zodra] Uw woorden gevonden werden, at ik ze op. Uw woord was mij tot vreugde en tot blijdschap in mijn hart, want Uw Naam is over mij uitgeroepen, HEERE, God van de legermachten” (Jr 15:16). Is dat niet bemoedigend? Laten we, wanneer we met elkaar praten, woorden gebruiken die goed zijn, die we willen eten, woorden die ons geestelijk goed doen en gezond maken en houden. Het bewustzijn dat Gods Naam over ons is uitgeroepen, dat we naar Zijn Naam genoemd zijn, zal dat in ons bewerken.

We kunnen dus met recht zeggen dat de Heer Jezus Christus voor de gelovige ‘de appelboom’ is. Laten we in Zijn schaduw zitten en van Zijn vrucht eten.

Copyright information for DutKingComments