Song of Solomon 4:1

De bruid is mooi

Hooglied 4 begint met een beschrijving van de bruid door de bruidegom in al de schoonheid die zij voor hem heeft. Voor zijn beschrijving zoomt hij als het ware in op een zevental lichaamskenmerken: haar ogen, haar, tanden, lippen, slapen, hals en borsten. Zij is een bruid die hem waardig is, die helemaal bij hem past, want haar schoonheid is de weerspiegeling van zijn eigen schoonheid. In Hl 4:7 zegt hij zelfs van haar: “Er is geen enkel gebrek aan u.”

Het is een beschrijving van het toekomstig overblijfsel van Israël, in het bijzonder van de stad Jeruzalem. De Heer Jezus zal Jeruzalem bekleden met Zijn heerlijkheid (Ez 16:10-14). Ook het hemelse Jeruzalem zal schitterend zijn doordat het de heerlijkheid van God heeft: “En hij voerde mij weg in [de] geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, die uit de hemel neerdaalde van God en de heerlijkheid van God had” (Op 21:10-11).

De reden waarom dit hoofdstuk zo mooi is, is dat we door Salomo heen de Heer Jezus horen spreken over de waarde die Zijn bruidsgemeente voor Hem heeft. Hij ziet ons hier niet in onze praktijk, maar Hij ziet ons in wat we zijn voor Hem. Er is een mooie parallel te trekken met wat de Heer in Lukas 22 tegen Zijn discipelen zegt. Eerst lezen we daar over het gedrag van de discipelen als zij met Hem aanliggen om het Pascha te eten. Hij zegt erbij dat Hij dit vurig heeft begeerd (Lk 22:14-20). Als ze het Pascha hebben gevierd, ontstaat er “ook strijd onder hen, wie van hen wel [de] grootste mocht zijn” (Lk 22:24).

Maar wat lezen we een paar verzen verder? Daar zegt de Heer Jezus tegen hen: “En u bent het die steeds bij Mij bent gebleven in Mijn verzoekingen. En Ik beschik u een koninkrijk, zoals Mijn Vader Mij heeft beschikt, opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn koninkrijk en op tronen zit om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Lk 22:28-30). Wie kan dat begrijpen? De discipelen hebben ruzie gemaakt. De Heer kent hen en weet hoe ze zijn. Toch zegt Hij tegen hen dat ze Hem trouw gebleven zijn. Als we onszelf een beetje kennen, dan kunnen we alleen maar zeggen: ‘Heer Jezus, we zijn U zo vaak ontrouw geweest, we begrijpen niet hoe U dat kunt zeggen.’

In de zegenspreuken van Bileam, die heeft geprobeerd om het zo vaak ontrouwe volk van God te vervloeken, vinden we dezelfde gedachte. Door de Geest van God laat Bileam weten hoe God over Zijn volk denkt. Dan horen we geen vervloeking, maar iets totaal anders: “Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan” (Nm 23:21a). Hij zegt dat terwijl op datzelfde moment de Israëlieten in hun tenten ruzie maakten. Ze waren ongehoorzaam en in opstand tegen God. Toch zegt Bileam dat God geen kwaad in Israël aanziet. Het is ongelooflijk, maar toch waar, want Gods Woord zegt het.

Zo ziet God ons. Aan de ene kant kennen wij onze verantwoordelijkheid. We weten dat we vaak falen en vaak ontrouw zijn. Aan de andere kant hebben wij als gemeente een heerlijke positie voor Zijn hart en dat vertelt Hij ons hier. We kunnen dit ook toepassen op de individuele gelovige die tot de volmaaktheid in Christus is gebracht door de vereenzelviging met Hem. Christus beschrijft wat Hij van hem heeft gemaakt. Het is het resultaat van Zijn genade en liefde.

We worden “geliefde kinderen” genoemd (Ef 5:1). God houdt van ons. Het is belangrijk voor ieder van ons om diep van binnen te weten dat Hij ons liefheeft. Dit is ook in relatie tot onze kinderen belangrijk. Ouders houden van hun kinderen. Ze zijn vaak ongehoorzaam en doen dingen we niet liefhebben. Maar dat betekent niet dat we de kinderen niet liefhebben. De liefde is er altijd, maar uit zich niet altijd op dezelfde wijze. Als ze straf verdienen, zullen we die geven, juist omdat we hen liefhebben.

Het is ook belangrijk dat we af en toe tegen onze kinderen zeggen: ‘Je bent mooi. Dat heb je goed gedaan. Je bent waardevol. Je hebt iets heel moois.’ Zeggen we dat wel eens tegen hen? Zeggen we het ook wel eens tegen onze vrouw? Dat is geen vleierij, maar het uiten van waardering om elkaar aan te moedigen.

Onlangs sprak ik met een jongeman toen we elkaar bij een supermarkt troffen. Ik had hem lange tijd niet gezien. Ik vroeg hem: ‘En, hoe is het met de Heer?’ ‘O, met de Heer gaat het goed’, zei hij. ‘Ja, dat is wel zeker’, antwoordde ik. ‘Maar hoe is het met jouw leven met de Heer?’ ‘Dat is voorbij, allemaal voorbij. Ik was in een gemeente en ik was handig met alle soorten verwarming. En de mensen daar konden me daarom gebruiken. Ze zeiden tegen mij: Dat kun je goed; je kunt mij wel helpen.’ Maar hij voelde zich gebruikt. Dat was geen liefde, dat was eigenliefde.

Dit is ook belangrijk voor ons. Wat waarderen wij in elkaar? Is dat werkelijk alleen om wat hij of zij doet voor de Heer? Of gaat het om eigen profijt, het voordeel dat wij van zo iemand hebben? Broeders en zusters die meer praktisch ingesteld zijn, hebben hun waarde. Dat mogen we hun laten merken. Ze zullen voelen of het echte dankbaarheid is of dat egoïstische motieven een rol spelen. En het kind dat we liefhebben, is dat omdat het ons goed bevalt, want we ondervinden er nauwelijks problemen van? Of hebben we het kind lief, eenvoudig en alleen omdat het ons kind is, met zijn goede en ook onaangename karaktertrekken?

Het heeft alles te maken met hoe wij onszelf zien in het licht van de Heer, hoe Hij ons ziet. Hij zegt tegen ieder die bij Zijn gemeente hoort: ‘Jij bent mooi en waardevol.’ Van het gelovig overblijfsel zegt Hij: “Sinds u kostbaar bent in Mijn ogen, bent u verheerlijkt en heb Ík u liefgehad” (Js 43:4a). Dat mogen we op onszelf toepassen. Hoe kostbaar we voor Hem zijn, heeft Hij bewezen door Zijn leven voor ons te geven.

Als wij ons dat bewust zijn, zal dat ook blijken uit de manier waarop wij naar onze broeders en zusters kijken. Hij heeft Zijn leven ook voor hen gegeven. Hij zegt ook tegen hen dat zij kostbaar zijn in Zijn ogen. Dat moeten we aanvaarden en waarderen. Het is niet mogelijk echt van de liefde van God te genieten als we voortdurend ruzie met een broeder of zuster maken.

Het eerste dat de bruidegom van de bruid beschrijft, zijn haar ogen. Hij vergelijkt haar ogen met “duiven”. De duiven verklaren welk karakter de ogen van de bruid hebben. De Heer Jezus spreekt over “oprecht als de duiven” zijn (Mt 10:16) en het hebben van een “eenvoudig” oog (Mt 6:22). Een eenvoudig oog is een oog dat op slechts één voorwerp is gericht. De bruidegom ziet dat het oog van zijn bruid in oprechtheid alleen op hem is gericht.

De Heilige Geest wordt ook vergeleken met een duif. De Geest zal de ogen van de gelovige altijd op het ene voorwerp voor het geloof richten, namelijk Christus. Hij zal de gelovige inzicht geven in Wie de Heer Jezus voor hem is. Daar komt bij dat de duif een sterke binding aan een partner heeft. Ze blijven elkaar altijd trouw. Dat kenmerk ziet de Heer Jezus ook in de Zijnen.

De bruidegom ziet haar ogen, ondanks het feit dat die achter haar sluier verborgen zijn. Juist die sluier maakt duidelijk dat zij alleen voor hem is. We zien dat bij Rebekka die haar sluier pakt en zich bedekt zodra zij Izak ontmoet (Gn 24:65). Hiermee geeft ze aan: ‘Ik ben vanaf nu alleen voor jou en voor geen enkele andere man meer beschikbaar.’

Dat de bruidegom vervolgens over het lange haar van zijn bruid spreekt, sluit daar prachtig op aan. We lezen in 1 Korinthiërs 11 dat aan de vrouw “het lange haar tot een sluier gegeven is” (1Ko 11:15). Het lange haar symboliseert de toewijding en de onderdanigheid van de vrouw aan haar man. Daarin ligt ook haar kracht. We zien bij Simson dat hij zijn kracht kan ontplooien zolang hij lang haar heeft.

De bruidegom vergelijkt het haar van de bruid met “een kudde geiten die neergolft van het gebergte van Gilead”. Het kan zo zijn, dat een kudde zwarte geiten die langs de berghellingen naar beneden loopt aan golvende haarlokken doet denken. Een kudde spreekt ook van eenheid en eensgezindheid. Gelovigen die toegewijd zijn aan de Heer Jezus en Hem in onderdanigheid dienen, trekken ook eensgezind en in eenheid op.

De geit is het ook het speciale dier voor het zondoffer (Lv 4:23; 28; Lv 5:6; Lv 16:5; Lv 23:19). Dat doet eraan denken dat het lange haar spreekt van een toewijding waarin de zonde geen kans krijgt in te breken. De gelovige die in de geestelijke toepassing lang haar heeft, denkt eraan dat de Heer Jezus voor zijn zonden heeft geleden en is gestorven. Hij zal zichzelf rein willen houden om alleen voor zijn Heer te leven en Hem welgevallig te zijn.

Copyright information for DutKingComments