Song of Solomon 5:10-16

Blank en rood – hoofd en haar

De dochters van Jeruzalem hebben de bruid in Hl 5:9 twee keer gevraagd: “Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander?” Ze stellen die vraag omdat ze zien hoe vol de bruid van haar bruidegom is. In Hl 5:10 begint ze aan een indrukwekkende beschrijving van hem van wie haar hart zo vol is. Ze hoeft niet naar woorden te zoeken.

Opmerkelijk is dat de bruid telkens als ze over de bruidegom spreekt, ze dat tegenover anderen doet. Ze getuigt van wie hij voor haar is naar haar omgeving. Als de bruidegom over de bruid spreekt, doet hij dat tegen haar. Hij verzekert haar steeds van de waarde die zij voor hem heeft en laat haar weten hoezeer hij zich in haar verheugt. Dat mogen wij ook doen met betrekking tot Hem van Wie ons hart vol is, in het besef dat Zijn hart vol is van ons.

Ze begint met te vertellen wie haar bruidegom is. Hij is “Mijn liefste” en Hij is “blank en rood”. Dit kunnen we direct toepassen op de Heer Jezus, onze ‘Liefste’. Hij is in de eerste plaats blank. Dit spreekt van Zijn absolute reinheid. Hij is de Reine en de Heilige. De Heer Jezus is wel uit een zondige vrouw, Maria, geboren, maar niet door een zondige man verwekt. Hij is verwekt door de Heilige Geest. Daarom is Hij ook “dat Heilige” (Lk 1:35).

Hij is absoluut zonder zonde. Hij heeft nooit één zonde gedaan, niet in daden en niet in woorden (1Pt 2:22). En dat niet alleen. Hij heeft de zonde niet gekend (2Ko 5:21). Het is zo, dat er geen zonde in Hem is (1Jh 3:5). Niemand kon Hem overtuigen van zonde (Jh 8:46). De duivel had in Hem niets, dat wil zeggen geen enkel aanknopingspunt (Jh 14:30). Daartegen steekt de bruid, en ieder mens, af. De bruid heeft dat ook erkend. Ze heeft van zichzelf gezegd dat ze donker is (Hl 1:5-6). Alleen iemand die haar dat van harte nazegt, kan een relatie met Hem hebben.

Het volgende is dat hij rood is. Rood is de kleur van het bloed. De Heer Jezus heeft Zijn bloed gestort om Zijn bruid te kunnen bezitten. Alleen door Zijn bloed kan het donkere van de zonde worden weggewassen. Daardoor wordt iemand rein in de ogen van de heilige God. De Heer Jezus is volmaakt rein in Zijn leven en heeft nooit iets met de zonde te doen gehad. De enige keer dat Hij ermee te doen heeft gehad, is op het kruis. Daar is Hij door God tot zonde gemaakt voor ieder die in Hem gelooft. Dit is tegelijk ook de volkomen afrekening met de zonde. De zonden van de berouwvolle zondaar zijn geoordeeld en voor eeuwig vergeven en weggedaan.

Na deze algemene, inleidende beschrijving roept de bruid in verrukking uit dat hij boven iedereen uitsteekt. Als wij zo vol zijn van onze Heer, kunnen we ook niet anders dan dit uitroepen. Hij is “veel mooier dan de [andere] mensenkinderen” (Ps 45:3). Niemand is met Hem te vergelijken. Hij is de Eerstgeborene onder vele broeders (Rm 8:29). Hij is de overste Leidsman Die vele zonen tot heerlijkheid leidt (Hb 2:10). Hij is de ware David Die zijn tienduizenden verslagen heeft (1Sm 18:7).

Hij is niet alleen als een banier verheven boven Israël, maar ook boven alle volken (Js 5:26; Js 11:10; 12). Zijn banier is het kruis. Daar is de overwinning behaald waarvan het volle resultaat binnenkort zichtbaar zal worden. Wij mogen dat resultaat in het geloof nu al zien en Hem daarvoor prijzen.

Vanaf Hl 5:11 noemt de bruid tien kenmerken van de bruidegom. Ze beschrijft hem van top tot teen. De beschrijving begint met zijn hoofd (Hl 5:11). Dat is van fijn goud. Het is duidelijk dat dit beeldende taal is. We kunnen dit weer direct op de Heer Jezus toepassen. Het hoofd is een beeld van wijsheid en inzicht, en goud van Goddelijke heerlijkheid. Zijn wijsheid en inzicht zijn Goddelijk. Zo is Hij met Zijn bruid bezig, maar ook met Zijn schepping. Zijn hoofdschap spreekt ook van heerschappij. Hij is Hoofd boven alles (1Ko 11:3; Ko 1:15-17).

Zijn denken is altijd op God gericht en vol van het doen van Zijn wil. Verderop in dit hoofdstuk wordt het goud ook genoemd en wel in verbinding met Zijn handen en Zijn voeten (Hl 5:14; 15). Het wijst erop dat de uitvoering van Gods gedachten in Zijn werken en Zijn weg altijd Goddelijk volmaakt is.

Zijn krullende haarlokken spreken van Zijn toewijding en onderdanigheid als Mens ten opzichte van Zijn God (vgl. 1Ko 11:15). Het is een kenmerk van Zijn nazireeërschap (Nm 6:5). Voor een man is het hebben van lang haar een schande (1Ko 11:14). Zijn ‘schande’ is dat Hij Zich volkomen aan God onderwerpt en Zijn positie als Hoofd van de schepping opgeeft.

Het zijn zwarte lokken, geen grijze. Het wijst erop dat de kracht van het leven in Hem is en Hij in de kracht van Zijn leven is. Het Hebreeuwse woord voor ‘zwart’ is verwant aan het woord voor ‘jeugd’. De raaf is een onreine vogel (Lv 11:13; 15). Zo is de Heer Jezus door de godsdienstige leiders van Zijn volk behandeld. Maar God geeft de raaf zijn voedsel als zijn jongen om hulp roepen tot God (Jb 39:3). Op die manier heeft de Heer Jezus steeds alles van Zijn God verwacht en gekregen. Dat heeft Hem de kracht gegeven Zijn weg tot eer van God te gaan.

Ogen, wangen en lippen

De bruid vervolgt haar beschrijving van de bruidegom met “zijn ogen” (Hl 5:12). Om iemands ogen te zien moet men dicht bij de persoon zijn. De ogen worden wel ‘de spiegel van de ziel’ genoemd. Als je iemand diep in de ogen kijkt, kun je veel lezen van wat er in hem omgaat, of iemand vrolijk is of verdriet heeft.

De bruid vergelijkt zijn ogen met “duiven”. Dat betekent dat zijn ogen worden gekenmerkt door wat duiven kenmerkt. Duiven symboliseren oprechtheid en eenvoudigheid en trouw (Mt 6:22; Mt 10:16). Bij de Heer Jezus zien we dat in volmaaktheid. Zijn oogopslag was altijd recht vooruit (Sp 4:25). Meerdere keren lezen we van Hem dat Hij Zijn ogen naar de hemel heeft opgeheven (Jh 17:1; Jh 11:41).

Zijn ogen waren altijd op de Vader gericht. Hij had om zo te zeggen altijd ‘oogcontact’ met Zijn Vader. Hij zag nooit iets verkeerds en keek ook nooit op een verkeerde manier. Eva heeft dat wel gedaan, waardoor de zonde in de wereld is gekomen. De Heer Jezus heeft Zich steeds door Zijn Vader – door alles wat Hij zei – laten leiden. Dat wordt weergegeven door “bij waterstromen”. Hij leefde bij het Woord van God (Mt 4:4). Dat Woord was voor Hem een verkwikking (Ps 110:7).

Met die verkwikking verkwikt of herstelt Hij ook anderen die door de zonde vermoeid zijn. Zo heeft Hij Petrus aangekeken, nadat die Hem drie keer heeft verloochend. Daardoor wordt Petrus aan het woord herinnerd dat de Heer tot hem heeft gesproken. Dat breekt zijn hart, waardoor de weg naar herstel is begonnen (Lk 22:61-62).

Nog is de bruid niet klaar met de beschrijving van de ogen van de bruidegom. Ze ziet zijn ogen “badend in melk, zittend bij een volle bron”. Het oogwit van de oogkas vergelijkt de bruid met melk. Aan melk is de gedachte aan overvloed, reinheid, zuiverheid en gezond voedsel verbonden. Israël is een land dat overvloeit van melk en honing. Melk is ook een beeld van het gezonde voedsel van Gods Woord (1Pt 2:2).

De omschrijving “zittend bij een volle bron” straalt rust uit. Dit geeft een beeld van de volle gemeenschap van de Heer met Zijn Vader. Zijn ogen dwalen niet, gaan ook niet schichtig heen en weer. Zijn ogen zijn altijd op Zijn Vader gericht. Vanuit de gemeenschap met de Vader gaan Zijn ogen ook naar Zijn discipelen (Lk 6:20) en naar de menigten (Jh 6:5; Mt 14:14).

Het is goed om de ogen van de Heer Jezus te kennen en erin te lezen wat hierin voor ons is. Het zijn de ogen van duiven, wat ook herinnert aan de Heilige Geest, Die in de gedaante van een duif op Hem is neergedaald. De Geest geeft aan Zijn ogen een glans die aan waterstromen doet denken en een blik die aan de reinheid van melk doet denken. Zijn ogen zijn voor de Zijnen een bron vol van medegevoel.

Na de ogen wordt de blik gericht op Zijn wangen (Hl 5:13). Dan denken we eraan dat Hij Zijn wangen heeft gegeven aan hen die Hem de baard uitplukten (Js 50:6). Voor wie Hem kent, zijn die wangen “als een bed met specerijen, als torentjes met kruiden”. Zijn reactie op de smadelijke behandeling die Hem is aangedaan, is vol rust, als een bed. Hij heeft zwijgend geleden. En wat een lieflijke geur is er uit die rust tot God omhooggestegen, als de geur van specerijen. Hij, Die eens werd veracht als de Weerloze, wordt daarom juist door God én de Zijnen bewonderd.

De “torentjes” spreken van waakzaamheid. De Heer Jezus heeft Zich niet laten afleiden van de weg die Hij moest gaan. Hij is waakzaam gebleven tot heel Zijn werk was volbracht. Kruiden geven, net als specerijen, een aangename geur. Zijn waakzaamheid, het voortdurende letten op de Vader, is voor de Vader een welriekende geur geweest, een grote vreugde voor Zijn hart.

Hier wordt door de bruid verteld dat zij dat in hem heeft gezien. Hebben wij dat ook gezien in de Heer Jezus? We moeten naar Hem kijken, dat wil zeggen dat we het Woord lezen en over Hem nadenken. Als we nadenken over Zijn leven op aarde, zullen we steeds meer van Zijn Persoon leren kennen en Hem steeds meer gaan bewonderen. Hiervan zullen we dan ook getuigen tegenover anderen.

De bruid vergelijkt de lippen van de bruidegom met “lelies druipend van vloeiende mirre”. We lezen van de Heer Jezus dat op Zijn lippen “genade is … uitgegoten” (Ps 45:3). De lelie is een beeld van teerheid in een omgeving van dorens (Hl 2:1-2). De Heer Jezus heeft woorden van leven en bemoediging gesproken te midden van een volk dat wordt vergeleken met “prikkels en dorens” (Ez 2:6).

In een weerbarstige, pijn veroorzakende wereld spreekt Hij woorden van genade. Die woorden staan niet in de krant, maar in Gods Woord en in de harten van hen die Zijn woorden hebben aangenomen. Zij hebben ervaren, zoals de bruid, dat Zijn woorden geen goedkope woorden zijn. Ze zijn doordrenkt van het lijden, dat Hij heeft willen ondergaan om die woorden te kunnen spreken. Daarvan spreekt de “vloeiende mirre”. Er is van Hem getuigd: “Nooit heeft een mens zo gesproken ” (Jh 7:46). “Allen gaven Hem getuigenis en verwonderden zich over de woorden van de genade die uit Zijn mond kwamen” (Lk 4:22).

Hij kan met onze zwakheden meelijden omdat Hij op aarde hetzelfde heeft geleden als wij, met uitzondering van de zonde (Hb 4:15). Nooit kloppen we bij Hem tevergeefs aan als wij Hem onze problemen willen vertellen. Als we bij Hem komen met onze nood, staat Hij voor ons open en mogen we ervaren dat Hij ons begrijpt. Dan zegt Hij: “Heb goede moed” (Mt 9:2; 22; Mt 14:27; Mk 10:49; Jh 16:33; Hd 23:11). Dit is zo’n woord van genade waarmee Hij ons troost met de troost die Hij uit eigen ervaring kent.

Handen, buik, benen, gedaante, gehemelte

De bruid gaat verder met de handen van de bruidegom (Hl 5:14). Wij denken daarbij aan de Heer Jezus. Zijn handen wijzen op Zijn werken. Het heelal is het werk van Zijn handen (Ps 19:2; Js 45:12; Js 66:1-2). Door de “gouden ringen” worden we eraan herinnerd dat alles wat Hij doet, Zijn Goddelijk kenmerk draagt. Zoals een ring zonder einde is, zo zijn ook Zijn werken zonder einde. Deze almachtige Schepper is onze Bruidegom, Die ons door Zijn liefde aan Zichzelf heeft verbonden.

Zijn handen zijn aan het kruis gehecht (Ps 22:17b). Ze zijn kostbaar voor ieder die erdoor wordt aangeraakt (Mt 8:3; 15; Mt 14:31). Hij heeft de gelovigen in Zijn handpalmen gegrift (Js 49:16). Wat gegrift staat, is onmogelijk te verwijderen. Niemand kan een kind van God uit Zijn hand rukken (Jh 10:28).

Er wordt nog aan toegevoegd dat ze zijn “ingezet met turkoois”. Turkoois is een edelsteen. Edelstenen hebben een betekenis. Een mogelijke betekenis kunnen we ontlenen aan de plaats die ze hebben op het borstschild van de hogepriester. De turkoois of topaas is de eerste steen van de vierde rij met edelstenen (Ex 28:20; Ex 39:13). We kunnen een parallel trekken met het vierde evangelie, het evangelie naar Johannes. In dat evangelie wordt de heerlijkheid van de Heer Jezus als de Zoon van God voorgesteld.

De turkoois kunnen we ook verbinden met de regeringswegen van God. De steen wordt namelijk ook genoemd in verband met de wielen van de troonwagen van God die Ezechiël ziet (Ez 1:16; Ez 10:9). De troonwagen symboliseert Gods regering in de wereld. Hij maakt duidelijk dat God alles naar het doel leidt dat Hij heeft bepaald en dat niemand iets daaraan kan veranderen.

Al “de werken van Zijn handen”, al Zijn handelingen in en met de wereld, “zijn waarheid en recht” (Ps 111:7). Wat geldt voor de wereld, geldt ook voor het leven van de Zijnen. Gods plan met de wereld en met ons leven is dat de Heer Jezus erdoor zichtbaar en verheerlijkt wordt. Het is een groot voorrecht dat te mogen zien.

“Zijn buik” spreekt van Zijn innerlijk. Hij is innerlijk met ons begaan. Zijn innerlijk wordt vergeleken met “blinkend ivoor”. Ivoor wordt genoemd in verbinding met het koningschap van Salomo, de koning van de vrede (1Kn 10:22; 2Kr 9:21). Salomo heeft “een grote ivoren troon” gemaakt (1Kn 10:18; 2Kr 9:17). We kunnen ivoor dan ook verbinden met het koningschap van de Heer Jezus dat Hij in vrede uitoefent. Zijn regering blinkt uit in gerechtigheid.

Zijn regering is niet hard of gevoelloos, maar vol medegevoel voor Zijn onderdanen. Ook daarin blinkt Hij uit. Dat wordt benadrukt door de “saffieren” waarmee het ivoor bedekt is. Saffier is een edelsteen, die net als de hiervoor genoemd turkoois, op het borstschild van de hogepriester voorkomt. Deze steen is de tweede steen in de tweede rij op het borstschild (Ex 28:18; Ex 39:11). Dit kunnen we verbinden met het tweede evangelie, het evangelie naar Markus. Dit evangelie is dat van de Dienaar, Die vol medegevoel de mensen dient en alles doet in gehoorzaamheid aan Zijn Zender.

Tevens zien we de saffier, weer net als de turkoois, in verbinding met de regeringswegen van God. Hij wordt verbonden met de troon van God. Het doet Ezechiël in elk geval daaraan denken (Ez 1:26; Ez 10:1). De regering van God wordt uitgeoefend door de Heer Jezus als de Zoon des mensen. God heeft Hem daartoe de macht gegeven. Het is een enorme bemoediging te weten dat Hij Die regeert onze geliefde Heiland is, Die voor ons Zijn leven heeft gegeven.

Dan worden “zijn benen” beschreven (Hl 5:15). Ze zien eruit “als witmarmeren pilaren”. Pilaren geven steun aan een gebouw en wijzen op stabiliteit, zoals de twee pilaren bij de tempel, Jachin en Boaz (1Kn 7:21). Witmarmer is hard. Het maakt duidelijk hoe onbuigzaam en onbeweeglijk alles bij de Heer Jezus is. Het heelal rust op Hem en staat daarom vast. Er is niets in de wereld en ook niets in de gemeente dat in staat is Hem aan het wankelen te brengen.

De pilaren zijn “gegrondvest op voetstukken van zuiver goud”. Dit wijst erop dat Goddelijke heerlijkheid het fundament van Zijn onbeweeglijke heerschappij is. De voetstukken doen denken aan Zijn voeten, aan Zijn weg door de wereld. Hij is in Goddelijke kracht Zijn weg gegaan, zonder aarzeling, zonder terug te keren, zonder te vertragen.

Overal heeft Hij de sporen van Zijn heerlijkheid achtergelaten. Zijn wandel op aarde was volmaakt Goddelijk. God “schept geen behagen in de spierkracht – letterlijk benen van de man” (Ps 147:10). Maar hoe anders waren Zijn benen. Hij is volmaakt stabiel, onaantastbaar voor alle problemen en alle nood die over de Zijnen kunnen komen. Door zo naar Hem te kijken worden we bemoedigd om te volharden in onze weg op aarde.

De bruid heeft haar bruidegom van top tot teen beschreven. Ze doet dan als het ware een stap terug en bekijkt zijn hele “gedaante”. Hij ziet eruit “als de Libanon” en “de ceders” daarop (Ps 92:13; Js 60:13). De aanblik is overweldigend vanwege de onbeweeglijkheid en schoonheid.

Zoals ceders alle bomen te boven gaan, zo gaat voor ons de Heer Jezus alle mensen te boven. Hij is de verheerlijkte Mens in de hemel. Dit is een plaats die de Vader Hem en Hem alleen heeft kunnen geven en niet aan iemand anders. Dat zien wij als wij Hem in Zijn volle glorie zien, voor zover die voor ons waarneembaar is. Hij is de Enige Die het waarachtig en ten volle heeft verdiend om “met heerlijkheid en eer gekroond” te worden (Hb 2:9).

En plotseling wordt er nog iets van Hem beschreven: “Zijn gehemelte is een en al zoetheid” (Hl 5:16). Met het gehemelte wordt het eten geproefd. Alles wat de Heer Jezus in Zijn leven op aarde heeft geproefd, is louter zoetigheid. Hij heeft Zich gevoed met alles wat de Vader tegen Hem zei. Het was Zijn voedsel om de wil van Zijn Vader te doen (Jh 4:34). Hij heeft volmaakt “geproefd … dat de Heer goedertieren is” (1Pt 2:3).

Ja, alles aan de Heer Jezus is “begeerlijk”. Er is voor hen die Hem liefhebben niets in Hem te ontdekken wat niet begeerlijk is. Het is niet mogelijk Zijn heerlijkheid uitputtend te beschrijven (vgl. Jh 21:25). Alles aan Hem is overweldigend.

De “dochters van Jeruzalem” hebben de bruid gevraagd wat er zo bijzonder aan haar bruidegom is (Hl 5:9). Ze heeft een indrukwekkende beschrijving van hem gegeven. Deze belijdenis is het resultaat van de liefdevolle omgang van de bruidegom met zijn bruid. De Heer Jezus is ook in ons leven bezig om ons ertoe te brengen veel van Hem te zien en daarvan ook te getuigen. Bij alles wat wij over Hem leren aan heerlijkheid en schoonheid, mogen wij ook zeggen: Dat is mijn Liefste, dat is mijn Vriend. We ervaren Hem dicht bij ons als we ons zo met Hem bezighouden.

Copyright information for DutKingComments