Song of Solomon 5:15

Handen, buik, benen, gedaante, gehemelte

De bruid gaat verder met de handen van de bruidegom (Hl 5:14). Wij denken daarbij aan de Heer Jezus. Zijn handen wijzen op Zijn werken. Het heelal is het werk van Zijn handen (Ps 19:2; Js 45:12; Js 66:1-2). Door de “gouden ringen” worden we eraan herinnerd dat alles wat Hij doet, Zijn Goddelijk kenmerk draagt. Zoals een ring zonder einde is, zo zijn ook Zijn werken zonder einde. Deze almachtige Schepper is onze Bruidegom, Die ons door Zijn liefde aan Zichzelf heeft verbonden.

Zijn handen zijn aan het kruis gehecht (Ps 22:17b). Ze zijn kostbaar voor ieder die erdoor wordt aangeraakt (Mt 8:3; 15; Mt 14:31). Hij heeft de gelovigen in Zijn handpalmen gegrift (Js 49:16). Wat gegrift staat, is onmogelijk te verwijderen. Niemand kan een kind van God uit Zijn hand rukken (Jh 10:28).

Er wordt nog aan toegevoegd dat ze zijn “ingezet met turkoois”. Turkoois is een edelsteen. Edelstenen hebben een betekenis. Een mogelijke betekenis kunnen we ontlenen aan de plaats die ze hebben op het borstschild van de hogepriester. De turkoois of topaas is de eerste steen van de vierde rij met edelstenen (Ex 28:20; Ex 39:13). We kunnen een parallel trekken met het vierde evangelie, het evangelie naar Johannes. In dat evangelie wordt de heerlijkheid van de Heer Jezus als de Zoon van God voorgesteld.

De turkoois kunnen we ook verbinden met de regeringswegen van God. De steen wordt namelijk ook genoemd in verband met de wielen van de troonwagen van God die Ezechiël ziet (Ez 1:16; Ez 10:9). De troonwagen symboliseert Gods regering in de wereld. Hij maakt duidelijk dat God alles naar het doel leidt dat Hij heeft bepaald en dat niemand iets daaraan kan veranderen.

Al “de werken van Zijn handen”, al Zijn handelingen in en met de wereld, “zijn waarheid en recht” (Ps 111:7). Wat geldt voor de wereld, geldt ook voor het leven van de Zijnen. Gods plan met de wereld en met ons leven is dat de Heer Jezus erdoor zichtbaar en verheerlijkt wordt. Het is een groot voorrecht dat te mogen zien.

“Zijn buik” spreekt van Zijn innerlijk. Hij is innerlijk met ons begaan. Zijn innerlijk wordt vergeleken met “blinkend ivoor”. Ivoor wordt genoemd in verbinding met het koningschap van Salomo, de koning van de vrede (1Kn 10:22; 2Kr 9:21). Salomo heeft “een grote ivoren troon” gemaakt (1Kn 10:18; 2Kr 9:17). We kunnen ivoor dan ook verbinden met het koningschap van de Heer Jezus dat Hij in vrede uitoefent. Zijn regering blinkt uit in gerechtigheid.

Zijn regering is niet hard of gevoelloos, maar vol medegevoel voor Zijn onderdanen. Ook daarin blinkt Hij uit. Dat wordt benadrukt door de “saffieren” waarmee het ivoor bedekt is. Saffier is een edelsteen, die net als de hiervoor genoemd turkoois, op het borstschild van de hogepriester voorkomt. Deze steen is de tweede steen in de tweede rij op het borstschild (Ex 28:18; Ex 39:11). Dit kunnen we verbinden met het tweede evangelie, het evangelie naar Markus. Dit evangelie is dat van de Dienaar, Die vol medegevoel de mensen dient en alles doet in gehoorzaamheid aan Zijn Zender.

Tevens zien we de saffier, weer net als de turkoois, in verbinding met de regeringswegen van God. Hij wordt verbonden met de troon van God. Het doet Ezechiël in elk geval daaraan denken (Ez 1:26; Ez 10:1). De regering van God wordt uitgeoefend door de Heer Jezus als de Zoon des mensen. God heeft Hem daartoe de macht gegeven. Het is een enorme bemoediging te weten dat Hij Die regeert onze geliefde Heiland is, Die voor ons Zijn leven heeft gegeven.

Dan worden “zijn benen” beschreven (Hl 5:15). Ze zien eruit “als witmarmeren pilaren”. Pilaren geven steun aan een gebouw en wijzen op stabiliteit, zoals de twee pilaren bij de tempel, Jachin en Boaz (1Kn 7:21). Witmarmer is hard. Het maakt duidelijk hoe onbuigzaam en onbeweeglijk alles bij de Heer Jezus is. Het heelal rust op Hem en staat daarom vast. Er is niets in de wereld en ook niets in de gemeente dat in staat is Hem aan het wankelen te brengen.

De pilaren zijn “gegrondvest op voetstukken van zuiver goud”. Dit wijst erop dat Goddelijke heerlijkheid het fundament van Zijn onbeweeglijke heerschappij is. De voetstukken doen denken aan Zijn voeten, aan Zijn weg door de wereld. Hij is in Goddelijke kracht Zijn weg gegaan, zonder aarzeling, zonder terug te keren, zonder te vertragen.

Overal heeft Hij de sporen van Zijn heerlijkheid achtergelaten. Zijn wandel op aarde was volmaakt Goddelijk. God “schept geen behagen in de spierkracht – letterlijk benen van de man” (Ps 147:10). Maar hoe anders waren Zijn benen. Hij is volmaakt stabiel, onaantastbaar voor alle problemen en alle nood die over de Zijnen kunnen komen. Door zo naar Hem te kijken worden we bemoedigd om te volharden in onze weg op aarde.

De bruid heeft haar bruidegom van top tot teen beschreven. Ze doet dan als het ware een stap terug en bekijkt zijn hele “gedaante”. Hij ziet eruit “als de Libanon” en “de ceders” daarop (Ps 92:13; Js 60:13). De aanblik is overweldigend vanwege de onbeweeglijkheid en schoonheid.

Zoals ceders alle bomen te boven gaan, zo gaat voor ons de Heer Jezus alle mensen te boven. Hij is de verheerlijkte Mens in de hemel. Dit is een plaats die de Vader Hem en Hem alleen heeft kunnen geven en niet aan iemand anders. Dat zien wij als wij Hem in Zijn volle glorie zien, voor zover die voor ons waarneembaar is. Hij is de Enige Die het waarachtig en ten volle heeft verdiend om “met heerlijkheid en eer gekroond” te worden (Hb 2:9).

En plotseling wordt er nog iets van Hem beschreven: “Zijn gehemelte is een en al zoetheid” (Hl 5:16). Met het gehemelte wordt het eten geproefd. Alles wat de Heer Jezus in Zijn leven op aarde heeft geproefd, is louter zoetigheid. Hij heeft Zich gevoed met alles wat de Vader tegen Hem zei. Het was Zijn voedsel om de wil van Zijn Vader te doen (Jh 4:34). Hij heeft volmaakt “geproefd … dat de Heer goedertieren is” (1Pt 2:3).

Ja, alles aan de Heer Jezus is “begeerlijk”. Er is voor hen die Hem liefhebben niets in Hem te ontdekken wat niet begeerlijk is. Het is niet mogelijk Zijn heerlijkheid uitputtend te beschrijven (vgl. Jh 21:25). Alles aan Hem is overweldigend.

De “dochters van Jeruzalem” hebben de bruid gevraagd wat er zo bijzonder aan haar bruidegom is (Hl 5:9). Ze heeft een indrukwekkende beschrijving van hem gegeven. Deze belijdenis is het resultaat van de liefdevolle omgang van de bruidegom met zijn bruid. De Heer Jezus is ook in ons leven bezig om ons ertoe te brengen veel van Hem te zien en daarvan ook te getuigen. Bij alles wat wij over Hem leren aan heerlijkheid en schoonheid, mogen wij ook zeggen: Dat is mijn Liefste, dat is mijn Vriend. We ervaren Hem dicht bij ons als we ons zo met Hem bezighouden.

Copyright information for DutKingComments