Song of Solomon 7:1-5

Het werk van kunstenaarshanden

In de Hl 7:1-5 volgt een nieuwe beschrijving van de bruid. In de beschrijving die de bruidegom eerder van de bruid geeft (Hl 4:1-14), zegt hij wat zij voor hem betekent. Daar begint hij de beschrijving met haar hoofd. Deze nieuwe beschrijving begint hij met haar schreden, haar wijze van lopen. De eerste beschrijving gebeurt vanuit het oogpunt van de liefde. De tweede gebeurt vanuit het oogpunt van haar openbare optreden dat ook door anderen wordt gezien.

De bruid wordt beschreven in de koninklijke heerlijkheid die zij bezit en die door anderen wordt waargenomen. Hoewel zij die heerlijkheid van de bruidegom heeft gekregen, is het niet duidelijk of de beschrijving uit de mond van de bruidegom komt of uit de mond van de dochters van Jeruzalem. Vanwege het openbare karakter van de beschrijving is het best denkbaar dat het getuigenis over haar door de dochters van Jeruzalem wordt gegeven.

Bij dit openbare getuigenis past de benaming “vorstendochter” (vgl. Ps 45:14) waarmee ze wordt aangesproken. We horen hier geen benamingen als ‘bruid’ en ‘liefste’ zoals in Hooglied 4. Het is hier dan ook niet een beschrijving van de innige liefdesverhouding tussen bruidegom en bruid, maar van de formele verbinding tussen koning en koningin.

Zoals gezegd, begint de beschrijving met de voeten, met haar “schreden”. Daarvan wordt gezegd dat die “mooi” zijn. Ze valt op door haar elegante manier van lopen. Er is geen haast, er straalt rust en waardigheid uit. Ze beweegt zich vol sierlijkheid voort. Ze gaat haar schreden in haar “sandalen”. Wie in gevangenschap gaat, gaat blootsvoets (Js 20:4; vgl. 2Sm 15:30). De vader geeft de verloren zoon “sandalen aan zijn voeten” als hij naar huis is teruggekeerd (Lk 15:22).

In de geestelijke betekenis geeft de beschrijving onderwijs over ons ‘koninklijke priesterdom’ (1Pt 2:9). Wij zijn geen ‘kinderen van de Koning’, maar hebben wel een koninklijke waardigheid. Dat houdt in dat wij, behalve dat wij een relatie van liefde met de Heer Jezus hebben, ook een getuigenis in de wereld hebben. Het is het verlangen van iedere gelovige die de Heer Jezus liefheeft om ook te beantwoorden aan wat hier van de bruid wordt gezegd. Kan de Heer Jezus en kunnen de mensen om ons heen dit getuigenis van ons geven wat hier van de bruid wordt gegeven?

Van onze voeten wordt gezegd dat ze geschoeid zijn “met [de] toerusting van het evangelie van de vrede” (Ef 6:15). De betekenis is niet dat we bereid moeten zijn om het evangelie te verkondigen – hoe belangrijk dat ook is. Het betekent dat in onze wandel zichtbaar is dat wij vanuit de vrede leven. We hebben vrede in elke omstandigheid waarin God ons brengt. De mensen zien dat we met de vrede van God in ons hart onze weg gaan, ook als die moeilijk is. Dit kan alleen als we naar de Heer Jezus kijken, Die hierin het voorbeeld is (Mt 11:25-30).

Dan worden haar “heupen” beschreven. In de heupen zit de kracht voor de wandel. Nadat God het heupgewricht van Jakob heeft ontwricht, gaat hij mank door het leven (Gn 32:25; 31). Er is sprake van “de rondingen” van de heupen van de bruid. Dit wijst erop dat er in haar wandel geen scherpe of hoekige kanten zijn. Wij kunnen nog wel eens ‘hoekig’ of ‘scherp’ zijn. De Heer is bezig die kanten weg te werken. Maar Hij ziet ons als rond.

Vervolgens worden de rondingen van de heupen vergeleken met “halssieraden”. Haar wandel is sierlijk als een halssieraad. We lopen niet met lange gezichten en gebogen hoofden. Als we onze hals voor de Heer hebben gebogen, wordt dat gezien in onze wandel. Dan luisteren wij naar Zijn aanwijzingen en doen wij Zijn wil (vgl. Sp 3:21-22; Sp 25:12). Zo wordt Hij in ons leven gezien, waardoor we een weldaad zullen zijn voor hen met wie we in contact komen. Scherpe woorden zullen niet worden gesproken en een hoekig of onbeheerst optreden zal niet plaatsvinden.

Een dergelijk sierlijk en gracieus gedrag bezitten wij van nature niet. Er zijn “kunstenaarshanden” voor nodig om dit gedrag te kunnen vertonen. De Geest van God is die Kunstenaar. De Geest bewerkt dit gedrag in ons als Gods maaksel, als een nieuwe schepping. Eigen inspanning of allerlei therapieën voor gedragsverandering zijn met de oude mens verbonden en falen altijd. Het zal alleen kunnen als we de Geest de gelegenheid geven ons leven te leiden.

Navel, buik en borsten

Het volgende lichaamsdeel is de “navel” (Hl 7:2). De navel heeft met leven te maken, met het ontstaan ervan. Het ongeboren kind krijgt in de moederschoot voedsel door de navelstreng. Als een kind geboren is, wordt de navelstreng doorgeknipt of afgesneden (vgl. Ez 16:4). De navel is een blijvende herinnering aan de oorspronkelijke verbinding met de moeder.

De bruid is een zelfstandige vrouw. Ze is een nieuwe persoonlijkheid. In profetisch opzicht zien we hier het gelovig overblijfsel van Israël ofwel Jeruzalem, dat door een wonder van God tot nieuw leven is gekomen. Dit overblijfsel is zelf ook “in het midden van het land” of ‘de navel van de aarde’ (Ez 38:12). Alles wat God aan het oude Israël heeft beloofd, maar dat het volk door ontrouw heeft verspeeld, geeft Hij aan het nieuwe Israël. Van daaruit zal er zegen en leven voor de hele aarde komen. We zien dat in de tempelbeek die in het vrederijk uit de tempel stroomt en zegen verspreidt (Ez 47:1-12).

De navel wordt hier vergeleken met “een ronde schaal waarin geen gemengde wijn ontbreekt”. Een schaal kunnen we zien als beeld van een persoon. Een ronde schaal heeft geen begin en geen einde, hij is eindeloos. Er zijn geen hoeken of punten. Dit is een beeld van het nieuwe, eeuwige leven dat we hebben gekregen. Dat heeft ook geen begin en geen einde. Aan het ontstaan daarvan hebben we zelf niets bijgedragen.

Met dit leven is een eindeloze, onophoudelijke vreugde verbonden. Daarvan spreekt de gemengde wijn. Het is een vreugde die zich op diverse manieren uit. We kunnen dit toepassen op allerlei relaties die we hebben. Zo kunnen we voor onze vrouw en kinderen in onze omgang met hen een vreugde zijn. Dit geldt ook voor onze buren en collega’s. We geven vreugde door als we het nieuwe, eeuwige leven dat we bezitten openbaren.

De “buik” is nauw aan de navel verbonden. Het is de plaats waar nieuw leven wordt gevormd en waaruit nieuw leven voortkomt (Jb 1:21; Jb 3:10-11; Jb 31:15; Pr 5:14; Pr 11:5). De buik spreekt ook van het innerlijk, van gevoelens en van het opnemen van voedsel (Hk 3:16; Rm 16:18; Jr 51:34; Ez 3:3; 1Ko 6:13; Fp 3:19; Op 10:9-10). Haar buik wordt vergeleken met “een hoop tarwe, omgeven door lelies”. De tarwe herinnert aan de Heer Jezus. Hij vergelijkt Zich met een tarwekorrel die in de aarde is gevallen en is gestorven en daardoor veel vrucht heeft gedragen (Jh 12:24). Uit Zijn dood en opstanding is er “een hoop tarwe” voortgekomen.

Dit geldt hier voor Israël in de toekomst als allen die verstrooid zijn in Israël bijeen verzameld zijn als ‘een hoop tarwe’ (Mt 13:24-30; Mt 24:31). Heel Israël is dan behouden (Rm 11:26). Dat is de vrucht van het werk van Christus. Het overblijfsel heeft de kenmerken van Hem uit Wie zij het leven hebben ontvangen, zoals elke korrel in de hoop tarwe dezelfde kenmerken heeft als die ene tarwekorrel waaruit zij zijn voortgekomen.

Deze hoop tarwe, deze grote oogst, wordt “omgeven door lelies”. De lelies zijn een beeld van het overblijfsel dat de verdrukking in het land heeft meegemaakt. Deze beelden verhogen de glorie van de ‘vorstendochter’, maar bovenal van de Kunstenaar die haar zo heeft gevormd.

De beschrijving van de borsten (Hl 7:3) sluit naadloos aan op de beschrijving van de navel en de buik. De borsten geven volwassenheid, volgroeidheid aan. Ze wijzen ook op het vermogen om het voedsel dat zijzelf eerst tot zich heeft genomen door te geven aan het pasgeboren kind. We hebben deze beschrijving ook gezien in Hooglied 4, die daar door de bruidegom wordt gegeven (Hl 4:5).

Wat daar is opgemerkt, geldt hier ook. Borsten zijn een beeld van geestelijke rijpheid en het vermogen om voedsel aan kleine kinderen door te geven. De “twee kalfjes” lijken daarop te zinspelen. Kalfjes drinken van de melk van hun moeder. De melk die door de borsten wordt doorgegeven, spreekt van het Woord van God waardoor gelovigen geestelijk groeien (1Pt 2:2).

Er is ook evenwicht in het publieke optreden van de bruid. Dat komt tot uiting in het beeld van “de tweeling van een gazelle”. Het oorspronkelijke woord houdt ‘twee jonge herten geboren uit dezelfde moeder’ in. Ze zijn identiek in omvang, de een is niet groter dan de ander. Haar leven is in balans. Leer en leven zijn in evenwicht. Ze vervalt niet in uitersten. Dit is ook voor ons belangrijk. We moeten deze twee kanten van het geloofsleven niet tegenover elkaar stellen, maar naast elkaar tot ontwikkeling laten komen. Als dat zo is, zullen we met de sierlijkheid van een gazelle onze weg gaan.

Profetisch zien we in het optreden van de bruid als vorstendochter het optreden van het nieuwe Israël in het vrederijk. Israël zal voor alle volken van de aarde op lieflijke, elegante wijze, als een gazelle, tot zegen zijn tijdens het vrederijk. De volken zullen door haar worden voorzien van wat ze nodig hebben.

Hals, ogen, neus, hoofd en haartooi

De beschrijving van haar hals past ook bij haar karakter als de vorstendochter (Hl 7:4). Ze is niet meer halsstarrig, weigerachtig om zich te buigen onder het juk van de HEERE, maar krachtig in het geloof. Haar hals is een toonbeeld van schoonheid. Eerder is haar hals vergeleken met de toren van David (Hl 4:4), een soort wapenopslagplaats, wat spreekt van verdedigingskracht. Hier wordt haar hals vergeleken met “de ivoren toren”, wat spreekt van koninklijke heerlijkheid.

In de beschrijving van de bruidegom door de bruid vergelijkt ze de buik van de bruidegom met blinkend ivoor (Hl 5:14). Ivoor wordt genoemd in verbinding met het koningschap van Salomo, de koning van de vrede (1Kn 10:22; 2Kr 9:21). Salomo heeft “een grote ivoren troon” gemaakt (1Kn 10:18; 2Kr 9:17). We kunnen ivoor dan ook verbinden met het koningschap van Christus dat Hij in vrede uitoefent.

Dat de hals van de bruid met de ivoren toren wordt vergeleken, wijst erop dat Jeruzalem zal delen in de regering van de Heer Jezus. Dat zegt de Heer ook tegen Zijn discipelen: “Jezus nu zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal zitten op [de] troon van Zijn heerlijkheid, u ook op twaalf tronen zult zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Mt 19:28).

Nu is er nog verwerping, maar straks zal Hij regeren en dan mogen zij met Hem regeren. Daarvan spreken de troon en de twaalf tronen. Het is de troon van Zijn heerlijkheid, de troon die gevestigd zal zijn op aarde in de heerlijkheid van het vrederijk, wanneer de aarde vol zal zijn “van de kennis van de HEERE, zoals het water [de bodem] van de zee bedekt” (Js 11:9). De tronen waarop zij zullen zitten, hebben te maken met hun regering over Israël, dat wil zeggen hun bestuur over Israël. Zij zullen uitdelers van zegen voor Israël zijn.

Haar ogen worden hier niet, zoals eerder wel is gebeurd, vergeleken met duiven (Hl 1:15; Hl 4:1), maar met de rust van het zuivere en stille water van “de vijvers te Hesbon”. Het is niet bronwater uit de diepte of van een fontein die opspringt, maar water dat open en rein voor het licht van de hemel is. Haar ogen stralen de rust van Gods Woord uit, waarvan de vijvers een beeld zijn. Overal waar ze kijkt, ziet ze reinheid, zuiverheid, alles is in overeenstemming met Gods Woord. Er is niets wat die rust verstoort, want alles draagt het kenmerk van de Vredevorst.

De vijvers bevinden zich “bij de poort van Bath-Rabbim”, dat betekent ‘dochter van velen’. Als alles in overeenstemming is met Gods Woord, is er ook geen verlatenheid en doodsheid meer. De HEERE zal het huis van Israël “even talrijk aan mensen maken als aan schapen” (Ez 36:37-38; vgl. Zc 8:4-5). Een grote menigte van verlosten, die door de HEERE naar het land zijn teruggebracht, zullen getuigenis geven van de grote verlossing die Hij heeft bewerkt. Dit is de vervulling van Zijn Woord.

De “neus”, die vroeger in trots in de hoogte stak om uiting te geven aan minachting voor de HEERE (vgl. Ps 10:4; Ez 23:25), wordt nu vergeleken met “de toren van de Libanon”. De toren is een burcht, een vesting en tegelijk een uitkijkpost voor wachters. De neus is om te ruiken. Van de Messias staat dat “Zijn ruiken zal zijn in de vreze des HEEREN” (Js 11:3), dat wil zeggen dat de lucht die Hij inademt, doortrokken is van de vreze des HEEREN. Zo is het ook met de neus van de bruid.

Alles wat deze vreze des HEEREN bedreigt, wat de lucht verontreinigt, ruikt ze. De grote bedreiging in de eindtijd is Damascus, de hoofdstad van Syrië. Vanaf haar toren ziet ze in het vrederijk daarop neer. Syrië is in de persoon van de koning van het noorden de leider van Assyrië, die in de eindtijd Israël zal aanvallen, overrompelen en verwoesten. Deze vijand wordt door Christus Zelf geoordeeld (Dn 11:45).

We moeten onze vijand kennen en weten waar hij is. Bij het onderkennen van de vijand is de reukzin mogelijk belangrijker dan zien of horen. Reukzin is niet verbonden aan woorden die we horen of daden die we zien, maar aan een innerlijk onderscheidingsvermogen. Dat gaat ver uit boven wat we zien of horen. Het gaat erom dat we kunnen onderscheiden tussen wat van God en wat niet van God is. Iemand kan er keurig uitzien en wat hij zegt kan goed klinken, maar het kan toch zo zijn, dat het niet goed ‘ruikt’ omdat er geen vrees voor God in aanwezig is.

De beschrijving van de bruid eindigt met het hoofd en het haar (Hl 7:5). Haar “hoofd” wordt vergeleken met “de Karmel”. De Karmel is de plaats waar Elia voor God heeft gestaan en de overwinning heeft behaald over alles wat slecht is (1Kn 18:19-24; 37-45). Het is de plaats van machtige gebeden en de zegen die daarop volgt. Dat haar hoofd als de Karmel was, wil zeggen dat ze zich van de kracht van het gebed bewust was. Daardoor heeft ze overwinningen behaald en zegen ontvangen. De zegen is dat aan Jeruzalem “de glorie van de Karmel” zal worden gegeven (Js 35:2).

Haar “haartooi” heeft een roodpurperen kleur, dat is de kleur van koninklijke kleding. Dat past ook weer bij haar beschrijving als vorstendochter. Door over een ‘haartooi’ te spreken valt de nadruk op haar lange haar “als een eer voor haar” (1Ko 11:15). Dit spreekt ervan dat haar koninklijke waardigheid ook het aspect van onderwerping aan het gezag van de koning heeft en dat ze zich aan hem toewijdt.

Dit aspect bewerkt bij hem zo’n grote bewondering, dat hij erdoor gevangengenomen wordt. Hij raakt erdoor geboeid, al zijn aandacht gaat daarnaar uit. Zo is het ook met ons als wij onze koninklijke waardigheid laten zien in onze onderdanigheid aan de Heer Jezus en aan elkaar.

Onderdanigheid is een speciaal kenmerk van onze waardigheid. Onze onderwerping aan Hem tonen we door gehoorzaam te zijn aan alles wat Hij in Zijn Woord tegen ons zegt. Als we ons uit liefde onderwerpen, boeit Hem dat zozeer, dat Hij alleen daarvoor aandacht heeft. Alle andere bewijzen van liefde vloeien daaruit voort.

Na de opsomming van de schoonheden van de bruid in haar openbare verschijning als vorstendochter roept de bruidegom in geestvervoering uit dat ze “mooi” en “lieflijk” is (Hl 7:6; Hl 1:15; Hl 4:1; Ps 45:12a). Met haar heeft hij die innige liefdesrelatie. Hij vindt zijn volle vreugde in haar. Wat hij ook zou kunnen begeren, zij gaat alles te boven. Zij is voor hem vol van genot. Hij spreekt hier niet over haar, maar tot haar.

Voor de Heer Jezus is de bruid, Zijn aardse bruid Jeruzalem, werkelijk alles. Ze is uitzonderlijk mooi en lieflijk voor Hem. Ze is mooi in haar uiterlijk, ze is lieflijk in haar gedrag. Voor Hem is zij de “liefste”. Zijn hart is vol van haar en gaat naar haar uit. Ze is “vol van genot”. Hij geniet van elk onderdeel van de stad. Er is niets meer wat stoort. Alles is volmaakt in overeenstemming met Zijn verlangens. Het volle genot dat Hij in haar vindt, beschrijft Hij in de volgende verzen.

Copyright information for DutKingComments