Song of Solomon 7:8

Palmboom, druiventrossen, appels en wijn

De bruidegom ziet de bruid in haar volle gestalte als “een palmboom” (Hl 7:7). De palmboom is het symbool van overwinning (Op 7:9; Jh 12:13). De overwinning is door de Heer Jezus, de Messias, behaald. Jeruzalem staat als resultaat hiervan in de overwinningskracht van de verlossing. Alle vijanden zijn verslagen. Hij, de Messias, heeft Jeruzalem weer in Zijn liefde aangenomen en verklaart haar Zijn liefde.

Dit geldt ook voor ons. Christus ziet ons als overwinnaars en zo mogen wij onszelf ook zien. Door Hem zijn wij “meer dan overwinnaars” (Rm 8:37). De Heer zegt dat tegen ons om ons te bemoedigen. Daar worden we niet trots door, maar het zal ons nederig maken en dankbaar tegelijk. We mogen delen in de overwinning die Hij heeft behaald. Als we daarin staan (Rm 5:2), is dat een vreugde voor Hem. Het zal tot gevolg hebben dat we zullen groeien in ons geloofsvertrouwen in Hem (Ps 92:13).

Haar “borsten”, die voedsel doorgeven, zijn een grote, overvloedige vreugde voor de bruidegom (vgl. Sp 5:19b). Daarvan spreken “de druiventrossen”. Jeruzalem zal in het vrederijk ook voedsel en vreugde doorgeven aan anderen, de volken. Zij mogen “zuigen en verzadigd worden aan haar vertroostende borst” (Js 66:10-11). Dit bewijst dat Jeruzalem tot geestelijke volgroeidheid is gekomen.

Het is de bedoeling dat ook wij geestelijk groeien en volwassen worden. Het stadium van onze geestelijke groei is te zien aan het voedsel dat wij eten. Als wij al langer bekeerd zijn en nog steeds melk drinken en geen vast voedsel eten, getuigt dat van een ongezonde ontwikkeling. Dit gebrek aan geestelijke groei wordt de gelovige Hebreeën kwalijk genomen (Hb 5:11-14). Als we geestelijk groeien en vast voedsel eten, kunnen we aan anderen doorgeven wat we zelf hebben genoten. Dat zal een grote vreugde bij hen bewerken.

De bruidegom heeft de bruid in de overwinning geplaatst, maar hij wil graag delen in de zegenrijke gevolgen die dat voor haar heeft. Daarvoor wil hij “in de palmboom klimmen” (Hl 7:8). Zo wil de Messias van Jeruzalem horen wat Hij voor haar betekent als de Overwinnaar in Wiens kracht zij alle vijanden heeft verslagen. Het grijpen van “zijn takken” kunnen we zien als een uiting van Zijn verlangen om van haar te horen welke afzonderlijke overwinningen zij, in Zijn kracht, heeft behaald.

Een gelovige die geen overwinningen behaalt en geestelijk niet groeit, is geen vreugde voor het hart van de Heer. De Messias wil delen in de vreugde van de geestelijke groei van Jeruzalem, waarvan “de borsten … als trossen aan de wijnstok” spreken. De nadruk ligt hier op de blijdschap van de Bruidegom. Haar borsten zijn er in de eerste plaats voor Hem.

Als Israël op het punt staat het beloofde land in bezit te nemen, gaan twaalf mannen het land verkennen. Als ze van hun tocht terugkomen, nemen ze van de vrucht van het land mee als bewijs van de vruchtbaarheid van het land. Eén opzienbarende vrucht daarvan is “een rank … met één tros druiven, die zij met zijn tweeën aan een draagstok moesten dragen” (Nm 13:23).

De druiventros is een beeld van blijdschap. Blijdschap is het gevolg van gemeenschap met de Vader en de Zoon en met elkaar (1Jh 1:3-4). Blijdschap en gemeenschap horen bij elkaar. De nieuwtestamentische gelovige bezit geen aardse, stoffelijke zegeningen, maar hemelse, geestelijke zegeningen (Ef 1:3). Wie zich samen met anderen – er zijn twee mannen nodig om de tros te dragen – bezighoudt met de hemelse zegeningen, wordt blij.

Uit “de geur” van haar “neus” blijkt dat zij van de appelboom heeft gegeten. De appelboom is de bruidegom (Hl 2:3). De bruidegom waardeert het dat zij dat heeft gedaan. De appels stellen de goede woorden voor die de bruidegom heeft gesproken (Sp 25:11). De manier waarop we spreken en de onderwerpen waarover we spreken, verraden wat we hebben ‘gegeten’. Als we ‘appels’ hebben gegeten, zal in onze woorden en onze houding de geur van gemeenschap met de Heer Jezus om ons heen hangen. We lijken dan op Hem. Als we van de ‘vruchten van Egypte’ hebben gegeten (Nm 11:5), zal er een andere geur om ons heen hangen.

Welke geur hangt er om ons heen? Waar we ons in het verborgene en in onze vrije tijd mee bezighouden, zal door anderen waargenomen worden. Welke geur we verspreiden, wordt bepaald door de dingen die we in onze geest opnemen. Lezen we Gods Woord, de woorden van de Heer Jezus, of voeden we ons met wat de wereld aan vermaak biedt? Beide geuren worden door de mensen om ons heen en vooral door de Heer Jezus opgemerkt.

In Hl 7:9a spreekt de bruidegom over haar “gehemelte”. Het gehemelte heeft met de smaak te maken, er wordt voedsel mee geproefd. De bruidegom is zeer over haar smaak te spreken, want wat ze eet, smaakt “als goede wijn”. Jeruzalem heeft de “goede woorden”, de “troostrijke woorden” (Zc 1:13) van de Messias geproefd en daarin geproefd dat Hij “goed is” (Ps 34:9). Dat is “tot vreugde en tot blijdschap” in haar hart geweest (Jr 15:16).

In de tweede regel van Hl 7:9 neemt de bruid het woord. Het is alsof zij hem in de rede valt. Haar antwoord is dat de blijdschap die zij in zijn woorden heeft gevonden, direct, “regelrecht”, naar hem, haar liefste, terugstroomt. Ze heeft haar blijdschap aan niemand anders dan alleen aan hem te danken. De vreugde stroomt terug naar haar oorsprong, dat is hijzelf. Zo zijn ook de goede, troostrijke woorden die wij spreken, in werkelijkheid de woorden van de Heer Jezus die wij doorgeven.

Maar ze noemt nog een groep mensen waarheen de wijn gaat, niet als een rijke stroom, maar als afzonderlijke druppels. Ze denkt aan “de slapenden”. Ze wil dat de lippen van hen die slapen worden aangeraakt door de wijn. Al is het druppelsgewijs, het effect kan niet uitblijven. Als de wijn hun lippen raakt, zullen ze worden opgewekt uit hun slaap en zullen ze ook van die liefde gaan getuigen.

Bij slapenden is leven aanwezig, maar het wordt niet gezien. Wie slapen lijken op doden. Als ze wakker worden gemaakt, wordt zichtbaar dat ze leven. Profetisch gezien, kunnen met de slapenden de verdwenen tien stammen, dat zijn de stammen in de verstrooiing, bedoeld zijn. Van hen wordt gezegd dat ze in het stof slapen, wat betekent dat ze daarin verborgen zijn (Dn 12:2).

De toepassing op ons zien we in de woorden die Paulus schrijft aan de gelovigen in Efeze. Hij zegt tegen hen: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef 5:14). De christen die slaapt, is uitgeschakeld om te getuigen van de verheerlijkte Heer. Hij moet wakker worden en opstaan. Dan zal hij weer blij in Christus worden omdat de Heilige Geest hem met die vreugde kan vervullen (Ef 5:18). Dat zal blijken uit zijn spreken, danken en onderdanigheid (Ef 5:19-21), aspecten die we ook bij de bruid hebben gezien.

Copyright information for DutKingComments