Song of Solomon 8:5

Opkomen uit de woestijn

Hier begint het laatste gedeelte van dit boek. We vinden hier weer de vraag wie de bruid is (vgl. Hl 3:6). Ze leunt op haar liefste, terwijl ze opkomt uit de woestijn. Voor ons wil dit zeggen dat de beste manier om door de woestijn van de wereld te gaan, is door op de Heer Jezus te leunen. We zijn maar al te zeer geneigd om op andere middelen te steunen en niet op Hem. Hij helpt ons door de woestijn van dit leven heen en verschijnt aan het einde van de woestijnreis met ons. Dit is ook een beeld van het overblijfsel, dat leunend op Hem uit de grote verdrukking komt. Hij haalt Zijn bruid Zelf op.

De bruid komt opnieuw uit de woestijn, nu niet op een draagstoel zoals dat in Hooglied 3 gebeurt (Hl 3:6-7), maar leunend op haar liefste. Dat ziet op openlijke verbondenheid. De woestijn wordt hier voor de laatste keer in dit boek genoemd. Het gaat hier ook niet meer om haar, maar om de bruidegom, de geliefde op wie zij leunt. Het is vertrouwende liefde. We zien hier dat hij haar kracht is en zij zijn beminde.

De ervaringen van de woestijn zijn achter de rug. Ze heeft geleerd volledig op hem te leunen. Het betekent ook dat hij met haar in de woestijn is geweest. Ze is niet alleen in zijn gezelschap, maar is afhankelijk van hem, ze leunt op hem. De woestijnreis is voorbij. Bij haar is zwakheid, bij hem is kracht. Leunen is steunen op de kracht van iemand anders. Wij moeten leren helemaal te leunen op de Heer Jezus. De woestijnervaringen in ons leven zijn voorbij als we hebben geleerd helemaal alleen op Hem te leunen.

In de woestijn worden we getest. We leren onze zwakheid kennen en afhankelijk te zijn van Hem. Hij komt Zelf ook uit de woestijn. Dit geldt ook voor het gelovig overblijfsel dat uit de grote verdrukking komt. Ze hebben tot de HEERE geroepen en Hij heeft hen uit hun verdrukking verlost. Ze komen eruit, leunend op Hem. Ze zullen erkennen dat Hij hen uit de woestijn leidt, want zij hebben zelf geen kracht om zich daaruit te bevrijden.

Wij hebben steun nodig omdat wij geen eigen kracht hebben om verder te gaan. Als wij ons dat bewust zijn, zal onze omgeving zien dat wij niet op onze eigen kracht steunen, maar op Christus. Zoals de bruid leunt op haar liefste, zo steunen wij op Hem. Leunen doe je tegen iets waarvan je verwacht dat het blijft staan, je vertrouwt erop dat het vastigheid geeft en niet omvalt. Christus stelt nooit teleur, Hij is de onwankelbare rots.

Israël heeft op Egypte vertrouwd. De HEERE zegt daarvan dat het “die geknakte rietstaf” is. Wie daarop leunt, krijgt niet de verwachte steun, maar pijniging (Js 36:6). Zo gaat het met ons als wij op menselijke wijsheid vertrouwen en daarop leunen. Dan vallen we om en doen onszelf pijn, want die staf breekt. Al het steunen op mensen stelt niet alleen teleur, maar veroorzaakt leed.

Israël heeft ook op de wet gesteund (Rm 2:17). Ze hebben vertrouwd op werken van eigen gerechtigheid om daardoor bij God in de gunst te komen. Maar het heeft ertoe gevoerd dat ze de Heer Jezus hebben verworpen. De grote verandering komt als ze dat zullen inzien en belijden. Dat zal het werk van de Geest in hun harten zijn. Als ze uit de grote verdrukking komen, zullen ze niet meer op de wet leunen, maar op Christus.

Hij is tijdens Zijn leven op aarde Zelf het grote Voorbeeld geweest van het vertrouwen op God. Hij heeft een woord voor hen die de Heere vrezen, want Hij heeft dat volmaakt gedaan. Tegen hen zegt Hij als zij door duisternissen gaan en geen licht hebben – wat profetisch op de grote verdrukking ziet –, dat zij dan op de naam van de HEERE moeten vertrouwen en op hun God moeten steunen (Js 50:10).

Dan richt de bruidegom het woord tot de bruid. Hij wijst haar erop waar de verandering is begonnen die zij heeft ondergaan in de woestijn. Hij zegt tegen haar dat hij haar onder de appelboom tot nieuw leven heeft gewekt. De bruid vergelijkt de bruidegom opnieuw met een appelboom (Hl 2:3). In beeld heeft de bruid, dat is het overblijfsel, Jeruzalem, haar leven aan Hem te danken. Hij heeft dat nieuwe leven in haar gewekt.

Dat is gebeurd door de smart, de weeën, van de grote verdrukking die over de moeder, Israël, heen is gekomen. Op die manier is ze in het nieuwe leven ingegaan (Mt 24:8; Jr 30:6-7; Js 66:7-9). Ze is als het ware opnieuw geboren. Het dode Israël is tot nieuw leven gekomen.

Hij heeft haar gevonden “onder de appelboom” en haar tot Zijn eigendom gemaakt. Daar is ze geboren. Alles wat ze heeft, heeft ze van Hem. Alle ervaringen zijn nu achter de rug, maar ze zijn niet vergeten. We zullen eraan herinnerd blijven om te zien Wie Hij voor ons is geweest en wat wij zijn geweest en wat we door Hem geworden zijn. Dat zullen we zien als we geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus (2Ko 5:10).

Copyright information for DutKingComments