Titus 1:1

Inleiding

Lees eerst de brief een keer helemaal door. Stel je daarbij voor dat hij aan jou persoonlijk is gericht. Vraag de Heer onder het lezen wat Zijn bedoeling ermee is voor jouw persoonlijke leven. Sta open voor Zijn aanwijzingen om iets te doen, te veranderen of niet meer te doen.

Evenals de beide voorgaande brieven, die aan een persoon zijn gericht, Timotheüs, is ook deze brief aan een persoon gericht en wel aan Titus. Timotheüs en Titus zijn geen willekeurige personen. Ze behoren tot de medearbeiders van Paulus. Over Timotheüs ben je het een en ander te weten gekomen uit het boek Handelingen. Als je in dat boek iets te weten zou willen komen over Titus, zul je daarin tevergeefs zoeken. Hij wordt daarin niet genoemd. Wel kun je het een en ander over hem te weten komen uit enkele brieven van Paulus, vooral uit zijn tweede brief aan de Korinthiërs. Als je daarin leest wat Paulus van hem zegt, merk je dat hij Titus zeer waardeert.

Het werk van Titus in Korinthe is een voorbeeld van zijn toegewijde dienst. Uit de vermeldingen van Titus in genoemde brief kunnen we opmaken dat hij door geestelijke groei en ervaring een rijpe gelovige is geworden. Paulus verlangde naar de steun van Titus (2Ko 2:12); hij ervoer troost door Titus (2Ko 7:6); hij kende de blijdschap van Titus en de verkwikking van zijn geest over het goede dat deze bij gelovigen zag (2Ko 7:13); hij wist van de liefde die Titus voor gehoorzame gelovigen had (2Ko 7:15); hij getuigde van de bereidwilligheid van Titus om zich in te zetten voor arme gelovigen (2Ko 8:6; 16).

Hij noemt Titus zijn ‘deelgenoot en medearbeider’ bij de Korinthiërs (2Ko 8:23). Titus heeft hetzelfde doel als Paulus. Daarom waardeert Paulus hem zeer in het werk voor de Heer. Ook ziet hij bij Titus dezelfde belangeloosheid die hemzelf kenmerkt (2Ko 12:18). Zowel in het werk als in de motieven heeft Paulus in hem een bijzondere medewerker.

Omdat Paulus Titus zijn “echt kind” (Tt 1:4) noemt, kunnen we wel aannemen dat hij van Paulus het evangelie heeft gehoord en tot bekering is gekomen. Of hij daarna direct met Paulus is meegegaan, is niet duidelijk.

De eerste keer dat we Titus samen met Paulus ergens aantreffen, is in verbinding met de strijdvraag of gelovigen uit de heidenen zich moeten laten besnijden (Gl 2:1; 3; vgl. Hd 15:1-2). Zo wordt Titus al snel geconfronteerd met de wettische druk die Joodse gelovigen willen uitoefenen op gelovigen uit de heidenen. Hij maakt mee en leert hoe Paulus daarmee omgaat. De grote tegenhanger van de wet is de genade. Daarvan krijgt Titus tevens een grote indruk. Een en ander blijkt een goede voorbereiding te zijn op zijn taak op Kreta, waarover je in deze brief hoort.

De laatste vermelding van Titus in de brieven van Paulus is in de tweede brief aan Timotheüs (2Tm 4:10). Zonder nadere verklaring schrijft Paulus aan Timotheüs dat Titus naar Dalmatië is gereisd. Het meest waarschijnlijk is dat Titus daarheen is gegaan om daar de Heer te dienen.

Wanneer Paulus op Kreta is geweest, is niet duidelijk uit de Schrift op te maken. Er is verondersteld dat hij na zijn eerste gevangenschap in Rome in gezelschap van Titus op Kreta is geweest. Nadat er gemeenten zijn ontstaan, is hij vertrokken, maar niet zonder dat hij uit zorg voor de jonge gemeenten zijn medewerker Titus daar achterlaat. De gemeenten zijn gesticht, maar hebben nog veel aanwijzingen nodig met het oog op hun dagelijkse praktijk. Paulus heeft zijn werk in dit opzicht niet kunnen afronden. Dat moet Titus doen. Paulus heeft als apostel Titus die volmacht al mondeling gegeven en hij doet het nu ook schriftelijk.

De opdracht aan Titus is tweeledig: hij moet het ontbrekende in orde brengen en in elke stad oudsten aanstellen (Tt 1:5). De brief houdt zich bezig met het handhaven van de orde in de plaatselijke gemeenten van God. Deze orde wordt hier niet zozeer bezien in verband met de samenkomsten van de gemeente. Het gaat meer om de verhoudingen tussen de gelovigen onderling in de dagelijkse omgang met elkaar en om hun gedrag in de wereld.

Afzender, geloof en kennis

Tt 1:1. Paulus begint zijn brief met het noemen van zijn eigen naam. Daarmee wil hij niet zijn persoon op de voorgrond stellen. Het gaat hem om de dienst waartoe hij geroepen is. Om die reden verbindt hij aan zijn naam twee taken, namelijk die van slaaf en die van apostel. Hij begint met “slaaf van God”. Daarmee plaatst hij zich naast Titus en jou. Hij is eerst slaaf van God, zoals jij dat ook in de eerste plaats bent. Als je de nederigste plaats inneemt, ben je het best in staat om te dienen (vgl. Lk 22:26).

Nadat hij zich als slaaf heeft voorgesteld, noemt hij zich “apostel van Jezus Christus”. Als apostel neemt hij een plaats van gezag in. Daarin staat hij niet naast Titus en jou, maar boven hem en jou. Het is goed om nog eens te zeggen dat hij zich eerst slaaf noemt en daarna apostel. Uitoefenen van gezag zoals God het wil, kan alleen gebeuren in de gezindheid van een slaaf. Om een goede leider te zijn moet iemand eerst weten wat het is om slaaf, dienaar, te zijn. Maar Paulus noemt zich ook apostel. Als apostel heeft hij een positie en taak die hem een gezag verlenen dat gehoorzaamheid vraagt.

Vervolgens gaat hij het bewijs leveren van zijn apostelschap. Dat doet hij nergens zo uitvoerig en sterk als hier. Het is opmerkelijk hoe nauw hij zijn apostelschap verbindt met de gelovigen. Je zult dat zien in de Tt 1:1-3. Ook opmerkelijk is de bijzondere wijze waarop hij de gelovigen voorstelt.

Zijn apostelschap is in de eerste plaats “naar [of: in overeenstemming met] [het] geloof van de uitverkorenen van God” (Rm 8:33; Ko 3:12). Dat sluit een apostelschap in overeenstemming met de wet of in verbinding met een aards volk uit. Het apostelschap van Paulus hoort niet bij de wet, maar bij geloof. Wet en geloof sluiten elkaar uit (Gl 3:12).

Paulus onderwerpt zijn apostelschap niet aan de beoordeling van de wet, maar aan de beoordeling van het geloof. Het gaat hem niet om gehoorzaamheid aan regels en wetten, maar om gehoorzaamheid die uit geloof voortkomt. Dit geloof is aanwezig bij “de uitverkorenen van God”. Omdat het hier om de gemeente gaat, is het duidelijk dat je mag denken aan de uitverkiezing die heeft plaatsgevonden “vóór [de] grondlegging van [de] wereld” (Ef 1:4). Jij gelooft, en je bent door God uitverkoren? Dan zul je het gezag van Paulus’ apostelschap erkennen.

Toepassing: Vandaag kun je zeggen dat iedere geestelijk gezinde leider het geloof van de uitverkorenen op het oog heeft en in overeenstemming daarmee zijn gezag uitoefent. Hij legt geen juk op, maar zet aan tot gehoorzaamheid van het geloof. Daarbij richt hij zich niet in de eerste plaats op het uiterlijk van de gelovigen, maar op hun hart, hun innerlijk geestelijk leven.

Er is een tweede kenmerk van Paulus’ apostelschap. Het is ook naar – of: in overeenstemming met – “[de] kennis van [de] waarheid die naar de Godsvrucht is”. Je kunt het apostelschap van Paulus ook toetsen aan de wijze waarop hij de waarheid voorstelt. Hij stelt de waarheid over God en de Heer Jezus en de gemeente enzovoort niet voor als een dogma, als waarheden die je uit je hoofd kunt leren. Bij Paulus zie je dat hij al zijn onderwijs van de waarheid verbindt aan een Godvruchtig leven. Dat wil zeggen dat je de ware kennis van de waarheid verwerkelijkt ziet in een leven waaruit diepe eerbied blijkt voor God en alles wat Hij heeft gezegd.

Toepassing: Vandaag zul je als geestelijk leider herkennen de leider die leeft tot eer van God doordat hij in zijn eigen leven de kennis van de waarheid in praktijk brengt. Zo’n leider eist geen onderwerping aan een theorie, maar stelt de waarheid voor in woord en daad. Vandaag zijn er velen die beweren dienaars van Christus te zijn, maar die willen dienen ‘naar’ de nieuwste zogenaamde kennis van de wetenschap of de nieuwste argumenten van het ongeloof. Het geloof en de kennis waar het hier om gaat, zijn echter niet het geloof en de kennis van de wereld, ook niet van de christenheid, maar van de ‘uitverkorenen van God’.

Lees nog eens Titus 1:1.

Verwerking: Welke criteria voor geestelijk leiderschap ontdek je in Tt 1:1?

Copyright information for DutKingComments