Titus 1:1-4

Inleiding

Lees eerst de brief een keer helemaal door. Stel je daarbij voor dat hij aan jou persoonlijk is gericht. Vraag de Heer onder het lezen wat Zijn bedoeling ermee is voor jouw persoonlijke leven. Sta open voor Zijn aanwijzingen om iets te doen, te veranderen of niet meer te doen.

Evenals de beide voorgaande brieven, die aan een persoon zijn gericht, Timotheüs, is ook deze brief aan een persoon gericht en wel aan Titus. Timotheüs en Titus zijn geen willekeurige personen. Ze behoren tot de medearbeiders van Paulus. Over Timotheüs ben je het een en ander te weten gekomen uit het boek Handelingen. Als je in dat boek iets te weten zou willen komen over Titus, zul je daarin tevergeefs zoeken. Hij wordt daarin niet genoemd. Wel kun je het een en ander over hem te weten komen uit enkele brieven van Paulus, vooral uit zijn tweede brief aan de Korinthiërs. Als je daarin leest wat Paulus van hem zegt, merk je dat hij Titus zeer waardeert.

Het werk van Titus in Korinthe is een voorbeeld van zijn toegewijde dienst. Uit de vermeldingen van Titus in genoemde brief kunnen we opmaken dat hij door geestelijke groei en ervaring een rijpe gelovige is geworden. Paulus verlangde naar de steun van Titus (2Ko 2:12); hij ervoer troost door Titus (2Ko 7:6); hij kende de blijdschap van Titus en de verkwikking van zijn geest over het goede dat deze bij gelovigen zag (2Ko 7:13); hij wist van de liefde die Titus voor gehoorzame gelovigen had (2Ko 7:15); hij getuigde van de bereidwilligheid van Titus om zich in te zetten voor arme gelovigen (2Ko 8:6; 16).

Hij noemt Titus zijn ‘deelgenoot en medearbeider’ bij de Korinthiërs (2Ko 8:23). Titus heeft hetzelfde doel als Paulus. Daarom waardeert Paulus hem zeer in het werk voor de Heer. Ook ziet hij bij Titus dezelfde belangeloosheid die hemzelf kenmerkt (2Ko 12:18). Zowel in het werk als in de motieven heeft Paulus in hem een bijzondere medewerker.

Omdat Paulus Titus zijn “echt kind” (Tt 1:4) noemt, kunnen we wel aannemen dat hij van Paulus het evangelie heeft gehoord en tot bekering is gekomen. Of hij daarna direct met Paulus is meegegaan, is niet duidelijk.

De eerste keer dat we Titus samen met Paulus ergens aantreffen, is in verbinding met de strijdvraag of gelovigen uit de heidenen zich moeten laten besnijden (Gl 2:1; 3; vgl. Hd 15:1-2). Zo wordt Titus al snel geconfronteerd met de wettische druk die Joodse gelovigen willen uitoefenen op gelovigen uit de heidenen. Hij maakt mee en leert hoe Paulus daarmee omgaat. De grote tegenhanger van de wet is de genade. Daarvan krijgt Titus tevens een grote indruk. Een en ander blijkt een goede voorbereiding te zijn op zijn taak op Kreta, waarover je in deze brief hoort.

De laatste vermelding van Titus in de brieven van Paulus is in de tweede brief aan Timotheüs (2Tm 4:10). Zonder nadere verklaring schrijft Paulus aan Timotheüs dat Titus naar Dalmatië is gereisd. Het meest waarschijnlijk is dat Titus daarheen is gegaan om daar de Heer te dienen.

Wanneer Paulus op Kreta is geweest, is niet duidelijk uit de Schrift op te maken. Er is verondersteld dat hij na zijn eerste gevangenschap in Rome in gezelschap van Titus op Kreta is geweest. Nadat er gemeenten zijn ontstaan, is hij vertrokken, maar niet zonder dat hij uit zorg voor de jonge gemeenten zijn medewerker Titus daar achterlaat. De gemeenten zijn gesticht, maar hebben nog veel aanwijzingen nodig met het oog op hun dagelijkse praktijk. Paulus heeft zijn werk in dit opzicht niet kunnen afronden. Dat moet Titus doen. Paulus heeft als apostel Titus die volmacht al mondeling gegeven en hij doet het nu ook schriftelijk.

De opdracht aan Titus is tweeledig: hij moet het ontbrekende in orde brengen en in elke stad oudsten aanstellen (Tt 1:5). De brief houdt zich bezig met het handhaven van de orde in de plaatselijke gemeenten van God. Deze orde wordt hier niet zozeer bezien in verband met de samenkomsten van de gemeente. Het gaat meer om de verhoudingen tussen de gelovigen onderling in de dagelijkse omgang met elkaar en om hun gedrag in de wereld.

Afzender, geloof en kennis

Tt 1:1. Paulus begint zijn brief met het noemen van zijn eigen naam. Daarmee wil hij niet zijn persoon op de voorgrond stellen. Het gaat hem om de dienst waartoe hij geroepen is. Om die reden verbindt hij aan zijn naam twee taken, namelijk die van slaaf en die van apostel. Hij begint met “slaaf van God”. Daarmee plaatst hij zich naast Titus en jou. Hij is eerst slaaf van God, zoals jij dat ook in de eerste plaats bent. Als je de nederigste plaats inneemt, ben je het best in staat om te dienen (vgl. Lk 22:26).

Nadat hij zich als slaaf heeft voorgesteld, noemt hij zich “apostel van Jezus Christus”. Als apostel neemt hij een plaats van gezag in. Daarin staat hij niet naast Titus en jou, maar boven hem en jou. Het is goed om nog eens te zeggen dat hij zich eerst slaaf noemt en daarna apostel. Uitoefenen van gezag zoals God het wil, kan alleen gebeuren in de gezindheid van een slaaf. Om een goede leider te zijn moet iemand eerst weten wat het is om slaaf, dienaar, te zijn. Maar Paulus noemt zich ook apostel. Als apostel heeft hij een positie en taak die hem een gezag verlenen dat gehoorzaamheid vraagt.

Vervolgens gaat hij het bewijs leveren van zijn apostelschap. Dat doet hij nergens zo uitvoerig en sterk als hier. Het is opmerkelijk hoe nauw hij zijn apostelschap verbindt met de gelovigen. Je zult dat zien in de Tt 1:1-3. Ook opmerkelijk is de bijzondere wijze waarop hij de gelovigen voorstelt.

Zijn apostelschap is in de eerste plaats “naar [of: in overeenstemming met] [het] geloof van de uitverkorenen van God” (Rm 8:33; Ko 3:12). Dat sluit een apostelschap in overeenstemming met de wet of in verbinding met een aards volk uit. Het apostelschap van Paulus hoort niet bij de wet, maar bij geloof. Wet en geloof sluiten elkaar uit (Gl 3:12).

Paulus onderwerpt zijn apostelschap niet aan de beoordeling van de wet, maar aan de beoordeling van het geloof. Het gaat hem niet om gehoorzaamheid aan regels en wetten, maar om gehoorzaamheid die uit geloof voortkomt. Dit geloof is aanwezig bij “de uitverkorenen van God”. Omdat het hier om de gemeente gaat, is het duidelijk dat je mag denken aan de uitverkiezing die heeft plaatsgevonden “vóór [de] grondlegging van [de] wereld” (Ef 1:4). Jij gelooft, en je bent door God uitverkoren? Dan zul je het gezag van Paulus’ apostelschap erkennen.

Toepassing: Vandaag kun je zeggen dat iedere geestelijk gezinde leider het geloof van de uitverkorenen op het oog heeft en in overeenstemming daarmee zijn gezag uitoefent. Hij legt geen juk op, maar zet aan tot gehoorzaamheid van het geloof. Daarbij richt hij zich niet in de eerste plaats op het uiterlijk van de gelovigen, maar op hun hart, hun innerlijk geestelijk leven.

Er is een tweede kenmerk van Paulus’ apostelschap. Het is ook naar – of: in overeenstemming met – “[de] kennis van [de] waarheid die naar de Godsvrucht is”. Je kunt het apostelschap van Paulus ook toetsen aan de wijze waarop hij de waarheid voorstelt. Hij stelt de waarheid over God en de Heer Jezus en de gemeente enzovoort niet voor als een dogma, als waarheden die je uit je hoofd kunt leren. Bij Paulus zie je dat hij al zijn onderwijs van de waarheid verbindt aan een Godvruchtig leven. Dat wil zeggen dat je de ware kennis van de waarheid verwerkelijkt ziet in een leven waaruit diepe eerbied blijkt voor God en alles wat Hij heeft gezegd.

Toepassing: Vandaag zul je als geestelijk leider herkennen de leider die leeft tot eer van God doordat hij in zijn eigen leven de kennis van de waarheid in praktijk brengt. Zo’n leider eist geen onderwerping aan een theorie, maar stelt de waarheid voor in woord en daad. Vandaag zijn er velen die beweren dienaars van Christus te zijn, maar die willen dienen ‘naar’ de nieuwste zogenaamde kennis van de wetenschap of de nieuwste argumenten van het ongeloof. Het geloof en de kennis waar het hier om gaat, zijn echter niet het geloof en de kennis van de wereld, ook niet van de christenheid, maar van de ‘uitverkorenen van God’.

Lees nog eens Titus 1:1.

Verwerking: Welke criteria voor geestelijk leiderschap ontdek je in Tt 1:1?

Nederlandse verzen (2-4)

De belofte van het eeuwige leven

Tt 1:2. Een derde toetsing van het apostelschap van Paulus is dat het hoort bij “[de] hoop van [het] eeuwige leven”. Hier wordt het eeuwige leven voorgesteld als iets dat je nog moet krijgen. Dat lijkt in tegenspraak met wat Johannes daarover schrijft. Johannes spreekt immers over eeuwig leven als iets dat je nu al hebt (1Jh 5:11). Toch is er geen tegenspraak. Het leven wordt namelijk op twee manier voorgesteld.

Kort gezegd: Johannes heeft het over het leven waardoor wij leven, Paulus over het leven waarin wij leven. Het ene is het leven in jou, het andere het leven om je heen, je omgeving. Wij kennen dit verschil in leven ook in ons dagelijks spraakgebruik. In het eerste geval spreken we wel van een gezond leven en in het tweede geval van een stadsleven of plattelandsleven.

Je hebt het eeuwige leven in je, maar je leeft nog in een wereld die onder de zonde ligt. Als je in de hemel bent, zal de hele omgeving en atmosfeer waarin het eeuwige leven geleefd en genoten wordt, volkomen passen bij het eeuwige leven in je. Eeuwig leven duidt niet alleen de duur of de lengte aan, maar ook de kwaliteit.

Toepassing: Vandaag herken je de geestelijk leider eraan dat hij de harten van de uitverkorenen bemoedigt door hun de hemelse heerlijkheid aan het einde van hun reis voor te stellen.

Je kunt er vast van op aan dat je het eeuwige leven als die leefsfeer zult genieten. Het is namelijk beloofd door de “niet-liegende God”, zoals er letterlijk staat. God kan niet liegen, Hij is daartoe niet in staat, het is onmogelijk voor Hem (Hb 6:18). Dat staat tegenover het karakter van de Kretenzen, die blijkbaar niet anders kunnen dan liegen (Tt 1:12), en tegenover de leugenachtige natuur die ieder mens bezit (Rm 3:4a). God is volmaakt betrouwbaar in Zijn belofte van het eeuwige leven.

Ik had bijna geschreven dat het eeuwige leven aan jou beloofd is. Dat zou ook niet echt verkeerd zijn. Je bent immers uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld. De belofte is wel voor jou, maar zo staat het er niet. Er staat dat God de belofte “vóór de tijden van de eeuwen” heeft gedaan. Als ik daaraan denk, vind ik de gedachte toch wel mooier dat God dit eeuwige leven beloofd heeft aan de Heer Jezus, want alleen Hij was er toen. Niet dat het eeuwige leven beloofd is aan de Heer Jezus als iets dat Hij niet bezat, want de Heer Jezus ís het eeuwige leven (1Jh 5:20). Nee, God heeft het eeuwige leven aan Hem beloofd dat Hij het zal geven aan Zijn uitverkorenen (Jh 17:2).

Van die belofte zou je niets hebben geweten als God dit niet had geopenbaard. Het is toch wel indrukwekkend dat God je bekendmaakt met iets dat in de eeuwigheid een onderwerp van gesprek was tussen de Vader en de Zoon. Als je daarbij bedenkt dat jouw naam is genoemd door de Vader aan de Heer Jezus om jou het eeuwige leven te geven, dan duizelt het je toch helemaal?

Voor het openbaar maken van deze belofte heeft God “Zijn eigen tijd” afgewacht. Eerst moest duidelijk worden wat er in het hart van de mens is voor God. Dat is ten volle gebleken bij het kruis. Daar liet de mens de Heer Jezus, God geopenbaard in goedheid en genade, de vreselijkste dood sterven.

Dat dieptepunt in de geschiedenis van de mens is tegelijkertijd het moment waarop God Zijn hart volledig blootlegt en Hij de breedte, lengte, hoogte en diepte van Zijn raadsbesluiten bekendmaakt (Ef 3:18).

Tt 1:3. En hoe maakt God die bekend? “Door [de] prediking” van “Zijn Woord”. Deze prediking heeft Hij toevertrouwd aan de apostel Paulus (vgl. Rm 10:14-17; 1Ko 2:7-10). Dat Woord hebben we nu in de Schrift (Rm 16:25-27). Daardoor komt de openbaring ook tot jou (1Ko 2:10-14).

Paulus heeft deze dienst niet naar zich toe getrokken of eigenmachtig ingevuld (Gl 1:11-12). Zijn apostelschap en de dienst die daarmee samenhangt, zijn “naar [het] bevel van God, onze Heiland”. Deze naam voor God laat Hem zien als Degene Die heil of behoudenis aanbrengt – ofwel dat Hij een Heiland is – voor alle mensen (vgl. Tt 2:11; 1Tm 2:3-4). De prediking die Paulus is toevertrouwd, is dan ook tweeledig. Enerzijds predikt hij het evangelie aan alle mensen waardoor zij behouden moeten worden. Anderzijds ontvouwt hij de volle waarheid aan allen die het evangelie hebben aangenomen en behouden zijn.

Toepassing: Ook vandaag is aan iedere geestelijk leider iets toevertrouwd om aan de gelovigen door te geven. Wat zij doorgeven, moet ertoe dienen dat gelovigen met elkaar leren leven tot eer van God.

Tt 1:4. Paulus richt zich tot Titus die hij zijn “echt kind naar [het] gemeenschappelijk geloof” noemt. Het woord voor ‘echt’ betekent ‘wettig verwekt’. Dat wil niet zeggen dat Titus zijn lijfelijke zoon is. De toevoeging ‘gemeenschappelijk geloof’ maakt duidelijk dat het om een geestelijke verwekking gaat (vgl. 1Tm 1:2; 1Ko 4:15; Fm 1:10). Titus is door de dienst van Paulus tot geloof gekomen en opnieuw geboren. De heiden Titus en de Jood Paulus belijden hetzelfde geloof (vgl. 2Pt 1:1). Ze behoren beiden tot de gemeente, waarin Jood noch Griek is (1Ko 12:13; Ko 3:11).

Paulus sluit zijn inleiding af met de gebruikelijke zegenwens van “genade en vrede”. ‘Genade’ staat voorop. Titus kan zijn werk alleen maar doen als hij zich ervan bewust is dat Gods genade nodig is voor zijn taak. Hij zal zijn opdracht nooit in eigen kracht kunnen uitvoeren. Als hij zich afhankelijk weet van de genade die God hem geeft, zal hij met de ‘vrede’ van God in zijn hart zijn werk kunnen doen. Hij zal niet snel ontmoedigd raken als er steeds tegenstand is, of als er geen medewerking is, of als er maar geen vrucht op zijn werk lijkt te komen.

Genade en vrede worden hem toegewenst van “God [de] Vader en van Christus Jezus, onze Heiland”. Dat plaatst Titus in de verhouding van een kind tot zijn Vader en tot de Heer Jezus als zijn Verlosser. Het een geeft vertrouwen, het ander bewerkt toewijding en inzet.

Toepassing: Een geestelijk leider kent God als zijn Vader en vertrouwt zich helemaal aan Hem toe. Ook kent hij de Heer Jezus als zijn Verlosser Die hem heeft bevrijd om voor Hem te leven. De prijs die de Verlosser heeft betaald en het besef dat hij daardoor verlost is, is de grootste aansporing om Hem te dienen.

Lees nog eens Titus 1:2-4.

Verwerking: Welke criteria voor geestelijk leiderschap ontdek je in de Tt 1:2; 3?

Copyright information for DutKingComments