Titus 2:1

Oude mannen, oude vrouwen

In Titus 1 gaat het vooral om de kudde van God en de gevaren die de kudde bedreigen. Daarvoor heeft de Heer oudsten, voorgangers en leiders gegeven. Zij kunnen de kudde leiden en voor gevaren bewaren. De praktische dingen worden verbonden met de leer en met de uitverkorenen van God. Dat laat zien hoe kostbaar de gelovigen voor Gods hart zijn. Dat moet het gedrag van de leiders bepalen en maakt hun verantwoordelijkheid groot in de omgang met hen.

In Titus 2 gaat het, zoals aan het eind van dit hoofdstuk staat, om “een eigen volk” voor de Heer Jezus dat ijverig is in goede werken (Tt 2:14). Wij zijn een eigendomsvolk. De Heer Jezus wilde een eigen volk bezitten in deze wereld, een volk dat een vreugde en welgevallen voor Hem is. Dat klinkt door in elke groep die in dit hoofdstuk wordt aangesproken. Hij wil de oude mannen, de oude vrouwen, de jonge vrouwen, de jongere mannen en de slaven voor Zichzelf hebben. Hij wil te midden van alle nationaliteiten graag kunnen wijzen op een volk waarvan Hij kan zeggen: ‘Dat is Mijn volk.’ Koningen en heersers hebben hun volk, Hij ook.

Onze opdracht is om zo te leven, dat Hij werkelijk met vreugde, zonder Zich voor ons te schamen, kan zeggen: ‘Dat is Mijn volk.’ Dan kan het niet alleen om de samenkomsten gaan, waar we zichtbaar vanuit onze leefomgeving samen zijn en de mensen een volk zien. Het gaat erom wat de Heer Jezus ziet als Hij kijkt naar ons in onze huizen en op onze werkplek. Hij ziet die verschillende groepen allemaal in hun omgeving, niet samengekomen, maar vaak als eenling te midden van zovelen die niet tot Zijn volk behoren. Hij ziet Zijn volk niet alleen graag als ze samen zijn, maar ook in het leven van elke dag te midden van de wereld.

Tt 2:1. Om ervoor te zorgen dat Hij met vreugde naar ons kan kijken, draagt Paulus in Tt 2:1 Titus op te spreken wat passend is voor “de gezonde leer”. Dit vers begint trouwens met “maar jij.” Dat geeft een tegenstelling met het voorgaande aan. Hij moet niet ophouden de heiligen met de gezonde leer te dienen, maar daarover voortdurend spreken. Dit is de beste remedie tegen de invloed van valse leraren.

Titus krijgt niet de opdracht om de gezonde leer te onderwijzen, maar om in overeenstemming daarmee te ‘spreken’. Dat kan ermee te maken hebben dat het werk van Titus niet zozeer dat van een leraar is als wel dat hij met zielzorg bezig is, waarbij hij veelal persoonlijke gesprekken voert. Openbare prediking is meestal niet voldoende om aan alle behoeften te voldoen. Iemand die vooral herderlijk bezig is, zei eens tegen mij: ‘Uit wat jij als leer in de samenkomst brengt, neem ik kleine brokjes die ik bespreek met de enkele gelovige die zorg nodig heeft.’ Zo ben je een aanvulling op elkaar en zo heeft de Heer het ook bedoeld.

Uitgangspunt is de gezonde leer. Dat is de leer die in zichzelf gezond is en die ook allen gezond maakt die deze leer in zich opnemen. Het is ermee als met fruit. In gezond fruit zitten geen rotte plekken of wormen. Als je gezond fruit eet, bevordert dat je gezondheid.

Titus is waarschijnlijk nog een jonge man. Dat maakt het des te noodzakelijker dat hij alleen spreekt wat de gezonde leer past. Alleen dan zullen de verschillende leeftijdsgroepen zijn vermaningen aannemen. Elke groep heeft een bij die groep passende leer. Daarover moet Titus met elke afzonderlijke groep spreken. De verschillen tussen de groepen zullen dan niet los van elkaar, of nog erger, tegenover elkaar staan, maar juist in harmonie met elkaar gaan leven. Zo zal de gezonde leer een gezonde uitwerking hebben.

Ik denk dat je kunt zeggen dat een gezonde gemeente uit de vier genoemde categorieën bestaat. Een kerk die zich alleen op de jeugd richt, gaat hieraan voorbij en isoleert de jeugd van het grotere geheel van de gemeente. In een gemeente zoals hier wordt geschetst, zie je een mix van rijpheid en ervaring van de ouderen en energie en activiteit van de jongeren.

Paulus spreekt de groepen niet rechtstreeks aan, zoals dat wel gebeurt in de brief aan de Efeziërs en de brief aan de Kolossenzen. Hij geeft Titus aanwijzingen hoe hij elke groep naar leeftijd en geslacht op gepaste wijze moet dienen, opdat zij in overeenstemming met hun belijdenis zullen wandelen. Vooraf is nog belangrijk eraan te denken dat elke positie die hier wordt genoemd, door God is aangebracht – zoals leeftijd en geslacht – of door Hem wordt erkend – zoals slaaf en meester. Je behoort te handelen zoals gepast is voor die positie.

Tt 2:2. De eerste categorie die wordt aangesproken zijn “de oude mannen”. Niet alle oudere mannen zijn oudsten. Deze oude mannen zullen in geestelijk opzicht niet veel ouder zijn dan de jongeren, maar ze zijn het wel in leeftijd en levenswijsheid. Toch brengt hun hogere leeftijd zijn eigen gevaren met zich mee. Met het klimmen van de jaren kan er een gevoel van nutteloosheid ontstaan of een niet meer weten wat ze moeten doen.

1. Het gevaar doemt op, dat ze zich openstellen voor invloeden die maken dat ze niet meer “nuchter” zijn. Dan zijn ze ook geen voorbeeld meer voor jongeren die naar hen kijken. Een nuchtere persoon is vrij van overdrijving en opgewondenheid in woord en daad.

2. Hun gedrag moet niet meer dat van een jonge hond zijn, het per se jong willen doen, maar “eerbaar”. Van een oude man behoort een zekere waardigheid af te stralen.

3. Hij zal “ingetogen” zijn en een tactvolle terughoudendheid in acht nemen. Hij hoeft zichzelf niet meer zo nodig te laten gelden.

4. Een ander gevaar van het ouder worden is dat de gespreksstof beperkt en eenzijdig wordt. Daarom moet hem worden voorgehouden “gezond in het geloof te zijn”, dat wil zeggen gezond in wat hij gelooft. Dan zal hij evenwichtig zijn in zijn spreken over de waarheid, waarbij hij niet bepaalde waarheden overmatig benadrukt en andere waarheden veronachtzaamt.

5. Ook in zijn “liefde” moet hij gezond zijn, zodat die uitgaat naar al Gods kinderen en die niet beperkt blijft tot een select groepje.

6. Het laatste wat Titus de oude mannen moet voorhouden, is dat ze gezond moeten zijn “in de volharding”. Hoe ouder je wordt, hoe groter het gevaar is om moedeloos te worden. Het gevoel kan opkomen dat het allemaal niet meer hoeft. Er treedt levensmoeheid op.

De oude mannen mogen eraan denken dat de Heer met hun verblijf op aarde tot de laatste minuut van hun leven Zijn bedoeling heeft. Prof. Gunning heeft, toen hij oud geworden was, het zo gezegd: ‘Ik doe de dood niet de eer aan op hem te wachten.’ Hij zag uit naar de komst van de Heer Jezus. Het volhardend verwachten van Hem vernieuwt ook de kracht van de oude mannen (Js 40:31).

Tt 2:3. Na de vermaningen voor de oude mannen volgen die voor “de oude vrouwen”. Hun gedrag, dat wil zeggen hun hele waarneembare optreden in het dagelijks leven in woorden, gebaren, kleding, versiering, behoort te zijn “zoals het heiligen past”. Van hen wordt een uiterlijk gedrag verwacht dat past bij het heiligdom. Dit betekent dat zij zich voortdurend ervan bewust zijn in Gods tegenwoordigheid te leven. Anna is een prachtig voorbeeld van zo’n oude vrouw. Je leest van haar dat zij “niet uit de tempel week” (Lk 2:37).

Het misbruik van de tong door “kwaadsprekend” te zijn is een groot gevaar voor oude vrouwen. Anna bezondigde zich niet aan kwaadspreken. Integendeel, ze sprak over God. Ook diende ze God nacht en dag. Ze was vol van God en loofde Hem (Lk 2:38). Daarom was ze “niet verslaafd aan veel wijn”. Ze hoefde niet uit verveling naar de fles te grijpen om door het drinken van wijn een soort opgewekt gevoel te krijgen (vgl. Ef 5:18).

Titus moet de oude vrouwen erop wijzen dat zij hun tijd op een goede manier kunnen invullen door “leraressen van het goede” te zijn. Oude vrouwen hebben geen gezin meer om voor te zorgen en hebben vaak minder huishoudelijke bezigheden dan in de tijd dat er kinderen te verzorgen waren.

Misschien denk je: ‘Maar er staat toch dat de vrouw niet mag leren’ (1Tm 2:12)? Daar heb je gelijk in. Het gaat hier echter niet om het uitleggen van bepaalde waarheden van Gods Woord, maar hoe iets gedaan moet worden. Zij treden ook niet op als leraressen voor de hele gemeente, maar hun onderwijs richt zich slechts tot één bepaalde categorie, namelijk de jonge vrouwen. Het onderwijzen is hier de inspanning om jonge vrouwen duidelijk te maken op welke manier zij in het dagelijks leven goede getuigen kunnen zijn.

Lees nog eens Titus 2:1-3.

Verwerking: Ken jij in je omgeving oude mannen en oude vrouwen bij wie je iets ziet van de genoemde kenmerken?

Copyright information for DutKingComments