Titus 2:9-10

Jonge vrouwen, jonge mannen, slaven

Tt 2:4. Titus krijgt niet de opdracht om “jonge vrouwen” te onderwijzen. Dat zou voor hem als broeder niet gepast zijn. Broeders kunnen een jonge zuster niet veel zeggen over hun omgang met haar man en haar kinderen. Hij moet de oude vrouwen voorhouden dat die taak op hen rust. Het geeft oude vrouwen de gelegenheid om de warmte van moederlijke verhoudingen in de gemeente te brengen.

Titus geeft de oude vrouwen zeven vermaningen voor de jonge vrouwen. Hij leidt die in met het woord “opdat”, waarmee hij aangeeft hoe zij leraressen van het goede (Tt 2:3) kunnen zijn. Waarschijnlijk zijn deze vermaningen extra nodig geworden door de valse leraren die “hele huizen omkeren” (Tt 1:11).

Voorop staat dat er een sfeer van liefde in het gezin aanwezig behoort te zijn. Die liefde behoort er bij de jonge vrouw te zijn voor haar man en voor haar kinderen. De huishouding en het gezin kunnen haar zozeer in beslag nemen, dat ze geen tijd en aandacht meer heeft voor haar man. Aan wat hem bezighoudt, komt ze niet toe. Ook is er vaak geen tijd om echt aandacht aan de kinderen te schenken.

In onze tijd is het gevaar dat carrière maken belangrijker is. Man en vrouw hebben ieder hun eigen agenda. Het contact tussen hen en ook met de kinderen – als die er al zijn – gebeurt door het neerleggen van briefjes of via sociale media. De liefde verkoelt ongemerkt. De omgeving merkt het wel en de resultaten worden op termijn zichtbaar. Het mooie en aantrekkelijke van het christelijk gezin wordt getoond door trouw en liefde van de vrouw voor haar man en haar kinderen (Sp 31:10-31).

Tt 2:5. “Ingetogen te zijn” houdt in dat ze bezonnen te werk gaat. Ze moet leren nadenken voordat ze iets doet. Ze zal niet in uitersten vervallen door enerzijds impulsief te handelen en anderzijds achteloos aan nood voorbij te gaan.

Als vierde moet aan de jonge vrouwen duidelijk worden gemaakt dat zij zich “kuis” of rein moeten houden. Ze moeten zich niet verontreinigen met andere mannen, ook niet in hun gedachten. Ook moeten ze mannen niet op onreine gedachten brengen door zich uitdagend te kleden of verleidend op te maken of te kijken of prikkelende taal te gebruiken.

Ze heeft thuis een omvangrijke taak. Daar ligt haar werkterrein. “Huishoudelijk” ziet niet alleen op de zorg voor de uiterlijke dingen als kleding en eten en drinken, maar ook op de geestelijke verzorging van de kinderen.

Het is belangrijk dat zij zich daarbij “goed” gedraagt. Door de veelheid aan werk kan ze onder spanning komen te staan en verleid worden om het kwade te doen.

Als zevende aspect moeten de oude vrouwen hun jongere zusters erop wijzen “aan hun eigen mannen onderdanig” te zijn. De vrouw is wel gelijkwaardig aan de man, maar ze is niet gelijk aan hem. Dat betekent niet dat de man de meester of opdrachtgever van zijn vrouw is. Hij is wel hoofd van de vrouw (1Ko 11:7-10), hij geeft leiding en neemt, wel na overleg, de beslissing. Zo heeft God het in de schepping bepaald en het is niet verstandig daarvan af te wijken. Wie dat wel doet, zal er de wrange vruchten van plukken.

Er is nog iets verbonden aan het afwijken van Gods scheppingsorde: als aan de kant wordt gezet wat God heeft bepaald, wordt Zijn Woord gelasterd.

Tt 2:6. Dan zijn “de jongere mannen” aan de beurt. Titus moet hen ‘vermanen’. De enige vermaning die hij tegen hen moet uitspreken, is dat zij “ingetogen” moeten zijn. Ze moeten zichzelf onder controle hebben op elk terrein en in elk aspect van hun leven.

Ingetogenheid komt bij nagenoeg elke categorie terug (Tt 1:8; Tt 2:2; 5). Het is een ‘kernactiviteit’ van de christen. Jonge mensen lopen vanwege hun onervarenheid speciaal het gevaar onbeheerst en overhaast te handelen.

Tt 2:7. De rest van de vermaning van Titus in de richting van de jonge mannen moet bestaan uit zijn eigen “voorbeeld van goede werken” en wel “in alles”, dat wil zeggen dat hij een ‘allesomvattend’ voorbeeld moet zijn (vgl. 1Tm 4:12). Hij mag geen dingen van zijn leeftijdgenoten verlangen die niet in zijn eigen leven te zien zijn.

In de eerste plaats zal hij bekendstaan vanwege zijn “onvervalstheid” in de leer. Schipperen met het Woord van God is hem vreemd. Je kunt hem er niet op betrappen dat hij Gods Woord uitlegt zoals het hem het beste uitkomt.

Verder zal uit zijn hele optreden het eerbiedwaardige karakter van Gods Woord blijken. Vanwege zijn diepe respect voor Gods Woord zal hij zich bijvoorbeeld ervoor hoeden om door populair woordgebruik het Woord ‘aantrekkelijk’ te maken.

Tt 2:8. Elk woord dat Titus spreekt, moet “gezond” en “onaanvechtbaar” zijn. Dubbelzinnige woorden of onware of vergezochte verklaringen zullen tegenstanders de gelegenheid geven om terechte kritiek te leveren. Als jij je niet christelijk gedraagt, geeft dat de tegenstander aanleiding om kwaad van jou te spreken. Als je ervoor zorgt dat hij niets kwaads van je kan zeggen, zal het omgekeerde gebeuren: in plaats van dat jij je moet schamen, zal “de tegenstander beschaamd” worden.

Tt 2:9. Als vijfde en laatste groep moet Titus “de slaven” vermanen. Bij de slaven behoren mensen van alle voorgaande groepen naar leeftijd en geslacht. Toch zijn zij duidelijk onderscheiden van de voorgaande groepen. Mannen en vrouwen zijn als zodanig door God geschapen. Ook hoort het bij de schepping dat er verschil in leeftijd is. Bij slaven is dat anders. Slavernij is niet een onderdeel van de schepping, maar is een gevolg van de zondeval. Betekent dit, dat met de komst van het christendom de slavernij is afgeschaft? Nee. Dat is ook niet de bedoeling van het christendom. Het christendom verandert geen sociale misstanden, maar harten van mensen, waaronder ook die van slaven.

Het is zeker een zegen dat onder invloed van het christendom de slavernij grotendeels is afgeschaft. Maar dit betekent niet dat wat hier tegen slaven wordt gezegd, niet meer voor vandaag zou gelden. Je kunt alle aanwijzingen voor de slaven in onze tijd in elk geval toepassen op allen die werknemer zijn in dienst van een werkgever.

Het woord voor “meester” is ‘despoot’, dat is iemand die een absoluut beschikkingsrecht en onbeperkte macht heeft over anderen, hier de slaaf. De slaaf was in die tijd volkomen aan zijn meester uitgeleverd. De slaaf wordt hier voorgehouden niet morrend en noodgedwongen, maar actief en gewillig aan zijn meester “onderdanig” te zijn. Hij moet zich ervoor inspannen zijn meester “in alles welbehaaglijk te zijn”, ook de nukkige en moeilijk tevreden te stellen meester. Als dat al voor die verhouding geldt, hoeveel te meer zullen dan werknemers die christen zijn, hun meerderen onderdanig zijn.

Dat zal niet in alle gevallen eenvoudig zijn, maar de gelovige werknemer kan daaraan voldoen in de kracht die de Heer geeft. Een mooi voorbeeld van iemand die als een trouwe slaaf in erbarmelijke omstandigheden in alles welbehaaglijk was, is Jozef (Gn 39:1-23). Ook het slavinnetje van Naämans vrouw deed niet alleen haar plicht, maar zocht het welzijn van haar meester (2Kn 5:2-3). Boven deze mooie voorbeelden steekt de Heer Jezus uit, Die als de volmaakte Slaaf altijd deed wat de Vader welbehaaglijk was (Jh 8:29).

Nadat je het algemene gedrag hebt gezien, volgen nog enkele bijzonderheden over hun optreden. Zo wordt van de slaaf verwacht dat hij gehoorzaamt zonder tegen te spreken. Dit gaat verder dan geen brutale antwoorden geven. Het gaat meer om het niet dwarszitten van de meester, het niet verhinderen dat aan zijn wensen wordt voldaan. Vandaag kan het betekenen dat je niet met je baas in discussie gaat en dat je zijn gezag niet ondermijnt. Natuurlijk hoeft dat goed overleg niet te beletten, maar het gaat om je motieven.

Tt 2:10. Tegen de slaaf wordt ook gezegd dat hij niet mag stelen. Hij zal die neiging best hebben. De slaaf zou kunnen denken dat hij er recht op heeft. Hij is immers ook gestolen uit zijn familie. Daarbij komt dat hij zichzelf dik onderbetaald zal kunnen voelen, of vinden dat wat hij steelt alleen maar het innen van achterstallig loon is. Maar het verkeerde dat ons is aangedaan, is geen rechtvaardiging om hetzelfde onrecht te begaan. Bij dit voorschrift om niet te stelen kun je vandaag bijvoorbeeld denken aan internetten met de apparatuur en in tijd van de baas, of aan het indienen van onterechte of te hoge declaraties.

De slaaf moet het tegendeel laten zien door zijn meester “alle goede trouw te bewijzen”. Het gaat om ‘goede’ trouw. Als de meester vraagt om te liegen of ergens anders iets te stelen, kan hij daaraan niet gehoorzamen (Hd 5:29; vgl. Gn 39:7-12). Bewijst de slaaf alle goede trouw, dan is hij ‘een sieraad’ voor “de leer van God, onze Heiland”. Dat brengt het slaaf-zijn op een geweldig hoog plan!

De kennis van Hem Die hem heeft verlost van zijn zonden, brengt hem tot een leven waarin op indrukwekkende wijze de mooiste eigenschappen van de Heer Jezus zichtbaar worden. Wat moet God een vreugde vinden in een leven waarin Hij zo aan het leven van Zijn Zoon op aarde wordt herinnerd. Verlang jij er ook niet naar zo’n slaaf te zijn?

Lees nog eens Titus 2:4-10.

Verwerking: In welke categorie hoor jij thuis? Waarin voel jij je het meest aangesproken?

Copyright information for DutKingComments