Titus 3:8

Erfgenamen, aanwijzingen en groeten

Tt 3:7. Nu krijg je het doel van de behoudenis te horen. God heeft je behouden, opdat je ‘erfgenaam’ zou worden “naar [de] hoop van [het] eeuwige leven”. In de voorgaande verzen heb je gezien wat God daarvoor allemaal heeft gedaan. Hij is in goedertierenheid en mensenliefde aan je verschenen; Hij heeft je barmhartigheid bewezen; Hij heeft je gereinigd en vernieuwd. Maar om je erfgenaam te maken moest er nog iets gebeuren. Als erfgenaam moet je namelijk volmaakt in overeenstemming met de gerechtigheid van God zijn. Als een echte erfgenaam moet jouw ‘recht’ op de erfenis niet aangevochten kunnen worden.

Ook daarvoor heeft de Heer Jezus gezorgd door Zijn werk op het kruis. Hij heeft volmaakt voldaan aan het recht van God. Door het geloof in Hem en Zijn werk voor jou rekent God jou Zijn eigen gerechtigheid toe (Rm 3:21-22). Je bent in Christus een nieuwe schepping. Je hebt nieuw leven, leven uit God. Je bent een kind van God en daardoor ook een erfgenaam van God (Rm 8:17). God ziet je in Christus Die voor jou de gerechtigheid van God is geworden (1Ko 1:30). Het zal duidelijk zijn dat je die rechtvaardiging alleen aan Gods “genade” te danken hebt (Rm 3:24).

Wat de erfenis precies inhoudt, wordt hier niet vermeld. Dat betekent niet dat je niet weet waaruit de erfenis bestaat. Het is namelijk alles wat Christus erft, want we zijn mede-erfgenamen van Hem (Rm 8:17; Ef 3:6). Hier wordt het erfgenaamschap verbonden met ‘de hoop van het eeuwige leven’. Het woord ‘hoop’ geeft geen onzekerheid aan, maar richt je blik naar de toekomst. Je zult de erfenis genieten op dezelfde wijze als je het eeuwige leven zult genieten in de tijd dat de zonde zijn verderfelijke invloed niet meer kan laten gelden.

Jij en alle gelovigen zijn dan volmaakt en de omstandigheden zijn dan ook volmaakt, zonder enige kans dat de zonde er nog een keer binnendringt. Het volle resultaat van het werk van Christus wordt in al Zijn heerlijkheid tot in alle eeuwigheid gezien en genoten. En jij mag daarin delen. Dat is even een geweldig vooruitzicht!

Tt 3:8. Wat Paulus zojuist heeft gezegd, is een absoluut betrouwbaar woord, je kunt ervan op aan. Maar het moet niet bij mooie bespiegelingen blijven. Titus moet erop aandringen dat de gelovigen dit woord geloven en hun leven daarnaar inrichten. Geef de dingen die je zojuist hebt geleerd, maar door aan anderen die ook in God geloven, dat wil zeggen die Hem ook op Zijn Woord nemen. Misschien dat ze dit allemaal nog niet weten, maar als je hun erover vertelt, merk je dat ze erdoor bemoedigd en verder geholpen worden.

Net als jij zullen zij zich dan gaan toeleggen “op goede werken”, dat wil zeggen dat ze goed voor zichzelf nagaan welke goede werken ze kunnen doen. Ze gaan met overleg te werk. Als jij bezig bent met goede, eerbare werken, ben je niet bezig anderen te beschadigen of te belasten, maar juist met dingen die een “goed en nuttig” effect hebben op de mensen in je omgeving.

Tt 3:9. Je toeleggen op goede werken voorkomt dat je tijd verspilt aan dingen die niet goed zijn. Je zult die dingen vermijden. Paulus noemt enkele van die dingen. Titus moet “dwaze twistvragen” vermijden, dat zijn vragen die nergens over gaan en nergens op slaan. Ook van het uitpluizen van en discussiëren over “geslachtsregisters” moet hij zich ver houden, want daarover werden de wildste fantasieën ten beste gegeven.

Hij moet ook niet meedoen aan de ruzieachtige discussies die Joodse wetgeleerden voeren over de wet om daaraan allerlei geboden toe te voegen. Al zulke woordenkramerij is zonder nut en inhoud. Het levert niets anders op dan hete hoofden en koude harten. Wie in zijn spreken het hoofdzakelijk over uiterlijke dingen heeft, begrijpt niet veel van de goedertierenheid en mensenliefde van God.

Tt 3:10. Tussen mensen die zulke onzinnigheden ventileren, kan zich zomaar “een sektarisch mens” openbaren. Daarom is het niet verwonderlijk dat Paulus in het verlengde hiervan Titus een aanwijzing geeft wat hij met een sektarisch mens moet doen. Een sektarisch mens kan tevens een dwaalleraar zijn (2Pt 2:1), maar dat hoeft niet. De farizeeën vormden een sekte (Hd 15:5; Hd 26:5). Zij maakten van veel dingen een strijdvraag en sloten anderen uit die niet hun mening deelden. Toch kun je niet zeggen dat ze een dwaalleer verkondigden. Ze waren zuiver in de leer, maar voegden toe aan Gods Woord, waardoor ze het krachteloos maakten (Mt 15:6).

Een sekte is een groep van gelovigen die zich van andere gelovigen onderscheidt door een bovenmatige nadruk te leggen op bepaalde onderdelen van de waarheid. Om gemeenschap met hen te kunnen hebben stellen zij als voorwaarde dat men hun opvatting over die onderdelen van de waarheid onderschrijft. Als er, om aanvaard te worden, meer voorwaarden worden gesteld dan de Schrift vraagt, is een sekte ontstaan. Toch is niet ieder die tot een sekte behoort een sektarisch mens. De leiders van de groep zijn dat echter wel.

Dan geeft Paulus aan hoe Titus, en ook jij en ik, met een sektarisch mens moet handelen. Bedenk wel dat dit een persoonlijke brief is en niet een brief aan een gemeente. Het gaat om een persoonlijke houding tegenover een sektarisch mens. Er wordt dan ook niet gesproken over ‘uit uw midden wegdoen’ (1Ko 5:13b), maar over ‘vermanen’ en ‘verwerpen’. Zodra een mens zich als sektarisch openbaart, moet er een en andermaal gewaarschuwd worden. Pas als duidelijk is dat de vermaningen niet helpen, kan worden vastgesteld dat iemand een sektarisch mens is en moet er verwerping komen. Een dergelijk mens volhardt zozeer in zijn afwijking, dat verdere inspanningen hem tot inkeer te bewegen vergeefs zullen zijn.

Tt 3:11. Titus moet zo iemand verwerpen omdat hij weet dat die mens van de waarheid “afgeweken is en zondigt”. Verdere omgang zal schadelijk voor hemzelf zijn (1Ko 15:33). De sektarische mens spreekt door zijn halsstarrige houding het oordeel over zichzelf uit, zonder zich dat overigens bewust te zijn.

Tt 3:12. Op een heel andere toon spreekt Paulus in zijn slotwoorden over enkele mededienaars. Hij zou Titus graag weer bij zich hebben. Maar Paulus wil de gelovigen op Kreta niet zonder leiding laten. Daarom zegt hij toe dat hij een vervanger voor Titus zal sturen. Hij weet nog niet of hij Artemas of Tychicus zal sturen. Van Artemas weten we niets anders dan wat hier van hem staat. Hij moet een betrouwbare medewerker van Paulus zijn geweest. Van Tychicus weten we meer (Hd 20:4; Ef 6:21; Ko 4:7; 2Tm 4:12). Pas als de vervanger er is, kan Titus naar hem toe komen in Nikópolis, waar Paulus besloten heeft de winter door te brengen. Hij zal dan in het voorjaar in gezelschap van Titus verder kunnen reizen.

Tt 3:13. Artemas en Tychicus blijken medewerkers van de apostel te zijn die door hem ergens heen gestuurd kunnen worden. Dat geldt niet voor iemand als Apollos. Apollos bepaalt zelf in afhankelijkheid van de Heer wat zijn opdracht is en waar hij heen gaat (vgl. 1Ko 16:12). Het is een gevaar om, als je voor jezelf de weg duidelijk ziet, die dan ook voor anderen te bepalen. Dat is niet wat Paulus doet. Zenas en Apollos zullen ook komen, niet gezonden door Paulus, maar door de Heer.

Paulus is niet jaloers dat anderen op het terrein komen waar hij heeft gewerkt. Hij is daar juist blij om. Hij ziet geen concurrentie, maar een helpen van elkaar. Zenas heeft kennis van de wet en kan daardoor de Judaïstische valse leraren van repliek dienen. Apollos is machtig in de Schriften (Hd 18:24). Paulus draagt Titus op ervoor te zorgen dat deze twee dienaars niets tekortkomen.

Tt 3:14. De gelovigen op Kreta kunnen daar hun bijdrage aan leveren. Titus moet hen aanmoedigen zich op dit soort “goede werken” toe te leggen. Dan zijn ze niet “onvruchtbaar”. “De onzen” zijn in directe zin alle gelovigen op Kreta en in ruime zin alle gelovigen op aarde. We mogen dat niet beperken tot hen die ‘met ons dezelfde gemeentelijke weg’ gaan.

Je kunt leren je toe te leggen op goede werken. Ben jij ook zo leergierig om te weten hoe je in “de noodzakelijke behoeften” kunt voorzien? Deze aansporing wordt bijna met de dag actueler omdat we leven in een wereld waarin mensen steeds meer alleen voor zichzelf gaan leven. Deze geest tast ook christenen meer en meer aan. Dat gaat ten koste van verloren zondaren en behoeftige gelovigen.

Tt 3:15. Paulus sluit af met Titus de groeten te doen van allen die bij hem zijn. Waar hij is, heeft hij gemeenschap met andere gelovigen. Op zijn beurt moet Titus alle gelovigen op Kreta, zonder onderscheid, groeten van Paulus en van hen die bij hem zijn. Hij veronderstelt bij allen op Kreta dat zij hem en allen die bij hem zijn, liefhebben als gelovigen. Hij wenst allen op Kreta de genade toe.

Zo neemt hij afscheid. Zo mogen ook jij en ik afscheid nemen van elkaar. We wensen elkaar op onze afzonderlijke wegen toe dat genade ons zal begeleiden en dat we ons daarvan bewust zullen zijn.

Lees nog eens Titus 3:7-15.

Verwerking: Waarvoor moest Titus op zijn hoede zijn en waaraan moest hij meewerken?

Copyright information for DutKingComments