Zechariah 10:2-3

Afgodsbeelden spreken bedrog

Gebed brengt zegen (Zc 10:1), vertrouwen op afgoden (Zc 10:2) brengt teleurstelling en verdriet. Wat de zegen in de weg staat, moet worden verwijderd. Het vertrouwen op afgodsbeelden, zoals de terafim, de huisgoden (Gn 31:19; Ri 17:5; Ri 18:5), en ook de goden van andere volken, zoals de Baäl, hebben veroorzaakt dat God bijvoorbeeld in de dagen van Achab de regen aan het volk moest onthouden (1Kn 16:30-32; 1Kn 17:1).

Het volk heeft tot die afgoden zijn toevlucht genomen. Ze zijn er beschaamd mee uitgekomen. In plaats van te geven hebben die genomen en hen stuurloos gemaakt. Dit is de toestand van het volk als de Heer Jezus tot hen komt. Het volk is als een kudde die geen herder heeft (Mt 9:36; Mk 6:34; Ez 34:5-6). In het volgende vers belooft de HEERE dat Hij Zijn kudde van de onderdrukking door valse herders zal bevrijden.

“Waarzeggers” worden geraadpleegd om de toekomst te voorspellen. Ze kunnen onder de valse profeten worden geschaard, die “bedrog”, “leugen” en “valse dromen” gebruiken (Jr 23:30-32; Jr 27:9-10). De toevlucht nemen tot waarzeggers voor informatie en begeleiding wordt specifiek verboden (Dt 18:9-14). God heeft Zijn profeten gegeven om door hen Zijn wil en de toekomst bekend te maken. Hij zal ook uiteindelijk de ware Profeet, de Messias geven (Dt 18:15-22; Jh 4:25; Jh 6:14; Hd 3:22-23). Zacharia gebruikt opnieuw woorden van Jeremia en Ezechiël (Jr 27:9; Jr 29:8; Ez 21:29; Ez 22:28).

Het ‘troosten met vluchtige woorden’ is zoiets als ‘damp als troost geven’. Het wil zeggen dat van hun troostende beloften met zekerheid totaal niets terechtkomt (Jb 21:34). Het is gebakken lucht, hun woorden verdampen, ze lossen op in het luchtledige en er blijft niets van over.

Gods toorn tegen de valse herders

“De herders”, de godsdienstige leiders van Gods volk, zijn misleiders. “De bokken” zijn de burgerlijke leiders en ook het volk dat de valse herders volgt. Al deze leiders zijn huurlingen die geen enkele echte liefde voor de schapen hebben, maar er alleen zelf beter van willen worden (Jh 10:12; Ez 34:1-10). God bezoekt hen met Zijn oordeel.

God, “de HEERE van de legermachten”, neemt het op voor Zijn weerloze, uitgebuite volk. Hij verandert het volk dat Hem toebehoort, de schapen, in paarden (vgl. Hl 1:9). Zo maakt Hij hen tot een instrument in Zijn hand om het oordeel over de omliggende volken uit te voeren (vgl. Zc 9:13). Het toont ook aan dat de macht van Juda niet in henzelf ligt, maar dat zij machtig zijn door God. Hij Die Zelf onbevreesd is, maakt hen onbevreesd. Hij Die Zelf alle macht heeft, geeft hun van Zijn macht om te strijden.

De zorg van God voor Juda zal niet beperkt blijven tot de bevrijding van de onderdrukking van de slechte herders. Hij zal Juda ook veranderen in zegevierende mensen. Dit is de betekenis van het beeld van “Zijn prachtige paard in de strijd”. Het is het beeld van een prachtige en rijkversierde strijdros, zoals een koning gewend is om op te rijden. Dit beeld is net zo tekenend als de omschrijving van Juda en Efraïm als een pijl en boog (Zc 9:13).

Copyright information for DutKingComments