Zechariah 11:2

Inleiding

In dit hoofdstuk gaat het over de valse herders, die in het vorige hoofdstuk al even zijn genoemd (Zc 10:2-3), tegenover de ware Herder van Wie Zacharia een type is (Zc 11:4). In Zacharia 10 gaat het vooral over de kudde, hier gaat het over de herders. Dit hoofdstuk beschrijft de eerste komst van de Heer Jezus en hoe het volk in zijn geheel Hem heeft verworpen.

De Zc 11:1-3 beschrijven het oordeel over de valse herders, dat in de Zc 11:6; 9 wordt aangekondigd. Het hoofdstuk mondt uit in de ene valse herder, de antichrist in Zc 11:17. De valse herders komen geleidelijk aan de macht na de terugkeer uit Babel en zijn duidelijk aan de macht als de Heer Jezus op aarde is. Het oordeel over hen vindt plaats in 70 na Chr.

Oordeel over de valse herders

Libanon is voortdurend ten prooi gevallen aan invasies uit het noorden (Zc 11:1). Maar het land zal nog een veel vreselijker invasie beleven. Hoe onwillig het ook is om zijn deuren te openen voor de koning van het noorden in de toekomst, ze zullen diens opmars naar Israël niet kunnen tegenhouden. God brengt hem naar Zijn land vanwege de gruwel van de verwoesting die in de tempel is opgericht (Mt 24:15-22). Ceders zijn een beeld van hoogwaardigheidsbekleders.

De verschillende soorten bomen die worden genoemd (Zc 11:2), stellen mensen voor. Zij worden opgeroepen om hun gevoelens van verdriet te uiten. Met de “cipressen” worden de rijken bedoeld. De “ceders” en de “eiken van Basan” zijn de sterken, de regeerders en mannen met gezag (Js 2:13). “Het ondoordringbare woud” staat voor de massa van het gewone volk. De laatsten zullen niet meer zuchten onder het juk van ‘cipres’ en ‘eik’. Ceders van de Libanon en eiken van Basan zijn symbolische beschrijvingen voor de valse herders.

Het eerste deel van Zc 11:3 laat de symboliek los en spreekt over de personen, de herders. Zij zien zichzelf als de “pracht” of de heerlijkheid van het land. De “jonge leeuwen” zijn de prinsen, de bestuurders die zich wreed hebben gedragen. Van de “trots van de Jordaan” (vgl. Jr 49:19; Jr 50:44) blijft niets over, want die wordt verwoest (Jr 25:34-38). Dat is gebeurd door de Romeinen, die zich als macht in Israël vestigen.

Copyright information for DutKingComments