Zechariah 11:7

De HEERE Zelf weidt de schapen

In dit vers spreekt Zacharia in de ik-vorm en is hij een type van de Heer Jezus. De schapen worden hier weer “slachtschapen” genoemd. Het oordeel over de schapen staat vast. Toch wordt de herder opgedragen hen te weiden. Zo komt de Heer Jezus tot Zijn volk, een volk waarover het oordeel vaststaat, om Zich te ontfermen over die schapen die aan het oordeel ontrukt worden.

Tot de kudde van het volk Israël behoren schapen die Hij bij name kent. “De schapen horen Zijn stem; en Hij roept Zijn eigen schapen bij name en leidt ze naar buiten” (Jh 10:3). Hij roept ze uit de stal van Israël, terwijl de andere schapen in de stal, dat is het volk Israël, blijven. De Messias voert, hoewel Hij de afloop kent, het door God gegeven bevel uit tijdens Zijn leven op aarde. Hij weidt de echte schapen van de kudde. Niet heel Israël is automatisch Zijn kudde, hoewel Hij voor allen als Herder is gekomen (Mt 9:36).

De “ellendige schapen” zijn de armen van geest, de boetvaardigen (Zf 3:12). Ze zijn diep neergebogen in de geest, verslagen door de eigen zonden, zonder enig verweer. Er is geen geestkracht meer. Zij zijn het overblijfsel te midden van de slachtschapen. We herkennen hen in de dagen van Johannes de doper in hen die tot hem komen om zich onder belijdenis van hun zonden te laten dopen. We zien hen ook in Jozef en Maria, Zacharia en Elisabeth, Simeon en Anna (Lukas 1-2).

Deze Herder heeft niet slechts één staf, Hij heeft twee staven. In de beide staven is te zien welk doel het weiden heeft. De eerste staf brengt tot uitdrukking wat God in Israël ziet, de aantrekkelijkheid van het volk voor Hem. De tweede heeft betrekking op de relaties van het volk onderling, de eenheid van het volk. Zo heeft Hij de kudde geweid en hen van voedsel voorzien.

Copyright information for DutKingComments