Zechariah 13:7-9

God slaat Zijn Herder

De Heer Jezus is eerst door mensen geslagen in het huis van Zijn vrienden (Zc 13:6). Vervolgens wordt Hij geslagen door God (Zc 13:7). Als op Zc 13:6 niet Zc 13:7 zou volgen, zou aan de rouwklacht van Israël geen einde gekomen zijn en had deze nooit veranderd kunnen worden in een jubelzang.

Wij zijn niet verzoend door wat mensen de Heer Jezus hebben aangedaan, of het nu de Joden of de heidenen zijn. Niet de striemen van de geselslagen van Pilatus hebben genezing voor onze zonden gebracht, maar de striemen van Gods oordeel (1Pt 2:24). Daarvan spreekt het zwaard. Alles wat wij, mensen, Hem hebben aangedaan, heeft onze schuld alleen maar groter gemaakt. Wat ons verzoening heeft gebracht, is niet door wat de mens heeft gedaan, maar door wat God Hem toebracht. “Het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen” (Js 53:10a).

In Zc 13:7 neemt de HEERE het gesprek over. Hij spreekt echter niet tot Zijn Zoon en ook niet tot de mens, maar tot het zwaard van het oordeel. Toen Abraham zijn zoon moest offeren, werd het oordeelsmes tegengehouden (Gn 22:9-12). Toen God Zijn Zoon moest offeren, gaf Hij Hem prijs aan het zwaard van het oordeel.

Hier spreekt Hij, Die de Herder gezonden heeft. Hij noemt die Herder “Mijn Metgezel”. Die Herder is de Metgezel van God. Dat kon van geen mens op aarde gezegd worden. Hoe kan God zeggen “Mijn Herder” en direct daarop “sla die Herder” laten volgen? Het is ter wille van de schapen en nog wel van schapen die verstrooid worden. Als vervulling van dit vers zijn de discipelen weggevlucht (Mt 26:31; 56), wat ook ziet op de verstrooiing van Israël.

Maar de gevolgen gaan veel verder. Er zal ook een ogenblik komen dat Hij Zijn hand weer tot de kleinen zal wenden. Dat zal gebeuren als Hij de beloften die Hij aan Israël heeft gedaan, zal gaan vervullen. Hij zal Zijn volk verzamelen van de einden van de aarde en hen in Zijn land brengen.

Alleen op geestelijke wijze, dat wil zeggen na berouw en bekering, worden door God de banden met Israël weer aangeknoopt en dat gebeurt met een overblijfsel. Daarvan staat dat Hij Zijn hand zal wenden tot “de kleinen”, het overblijfsel, de kleine kudde (Js 40:11). Omdat Zijn hand met daarin het zwaard van Zijn gerechtigheid in toorn op Zijn Herder is neergekomen, kan Hij Zijn hand in genade tot de kleinen wenden.

Twee derde deel en een derde deel

De Zc 13:7-9 beslaan de periode vanaf het kruis tot in het duizendjarig vrederijk met een groot gat in de tijd tussen Zc 13:7 en Zc 13:8. Zc 13:7 ziet terug op de kruisdood van de Heer Jezus en de gevolgen daarvan voor de Zijnen, Zijn schapen. Zc 13:8 ziet vooruit naar de toekomst. “Twee [derde]” is de goddeloze massa van het volk. Zij komen om in de eindoordelen. “Een derde ervan” is het overblijfsel, de kleinen van Zc 13:7.

Het overblijfsel, “dat derde [deel]”, zal in “het vuur” van de beproeving, dat is de grote verdrukking, komen (Zc 13:9). Gelouterd komen ze uit de grote verdrukking om dan het vrederijk binnen te gaan. Goud en zilver worden gesmolten omdat deze metalen alleen dan gereinigd kunnen worden van het onreine, zodat er zuiver zilver en zuiver goud overblijft waarvan de edelsmid iets moois kan maken (Sp 25:4). Het kan alleen gereinigd worden als het gesmolten wordt.

In de vuuroven van de beproeving vindt een louteringsproces plaats dat door de Heer Zelf bij Zijn komst wordt voltooid (Ml 3:2-3). Petrus gebruikt dit beeld in zijn eerste brief voor de loutering van het geloof en dat met het oog op de openbaring van de Heer Jezus (1Pt 1:7; Ps 66:10).

Uit de nood van de beproeving zullen zij de Naam van de HEERE aanroepen en Hij zal hen verhoren. Dan is het resultaat van het reinigingsproces bereikt, het herstel van de betrekking tussen God en Zijn volk. De HEERE zal hen weer als Zijn volk erkennen (Hs 1:9; Jr 30:18-22; Ez 11:19-20) en zij zullen erkennen dat de HEERE hun God is.

Copyright information for DutKingComments