Zechariah 14:1-8

Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de introductie van het vrederijk.

Een dag voor de HEERE

We komen nu tot een bijzondere dag (vgl. Zc 14:7), “een dag voor de HEERE” (Zc 14:1), waarover al zo vaak is gesproken. Het is letterlijk een dag van de HEERE, het is Zijn dag. Daarmee wordt de periode bedoeld waarin Hij openlijk de heerschappij over de schepping opeist en handhaaft (Js 2:12). Dat is het einde van het gezag van de mens onder aanvoering van de satan en van zijn verachting van God.

Christus zal alle vijanden oordelen en tevens de buit verdelen. De buit die er zal zijn, is die van Christus en Hij zal die verdelen. De volken menen hun doel te hebben bereikt en de buit te kunnen verdelen. Maar ze hebben buiten Christus gerekend Die op deze dag met hen zal afrekenen. Hij doet dat in Harmagedon.

De heidenvolken verzameld en geoordeeld

Hier wordt de laatste aanval op en inname van Jeruzalem door “alle heidenvolken” van de aarde beschreven (Zc 14:2; vgl. Zc 12:2). Het is een eigenzinnige daad van de volken, terwijl ze door de HEERE worden verzameld voor hun strijd tegen Jeruzalem. De HEERE staat achter de gebeurtenissen en bestuurt ze, zodat Zijn doel wordt bereikt. Dat doel is de bevrijding van Zijn volk door het oordeel over hun vijanden.

Eerst lijkt het erop dat de volken in hun voornemen slagen. Ze nemen de stad in, plunderen de huizen en verkrachten de vrouwen. Hiermee voeren ze Gods oordeel over het afvallige Israël uit. Ook nemen ze de helft van de bevolking van Jeruzalem mee in ballingschap. Maar er is sprake van “het overige van het volk”, dat is een overblijfsel dat niet wordt uitgeroeid en in de stad blijft. Er is geen totale verwoesting van de stad zoals dat wel in het jaar 70 het geval is. Het is de laatste belegering door de volken. Als de Heer Jezus hen verdelgt, zullen de tijden van de volken ten einde zijn (Lk 21:24).

Als de nood het hoogst is, verschijnt de HEERE. Zijn volk wordt aangevallen en wie dat aanraakt, raakt Zijn oogappel aan. Hij zal dan uittrekken uit de hemel (Op 19:11-16) om te strijden zoals Hij dat vroeger heeft gedaan. We kunnen bij dit laatste denken aan Zijn strijd tegen de Egyptenaren als Hij Zijn volk uit de slavernij bevrijdt (Ex 14:14). Hij strijdt ook voor Zijn volk als zij het land Kanaän in bezit nemen (Jz 10:14).

Zijn voeten zullen op de Olijfberg staan

Deze verzen kennen geen voorvervulling. Ze moeten in hun geheel nog in vervulling gaan. De Heer Jezus komt terug op de Olijfberg, vanwaar Hij naar de hemel is gegaan (Zc 14:4; Hd 1:9-12). “Zijn voeten”, dat zijn de voeten van de Heer Jezus, staan op de Olijfberg. Hier hebben we weer een bewijs dat Hij de HEERE, Jahweh, is. Hij is de Zoon des mensen Die komt met de wolken van de hemel en Hij is tevens de Oude van dagen (Dn 7:13; 22). Hij is de HEERE Die van de HEERE komt, een voor ons onbegrijpelijk mysterie.

Het lijkt erop dat de aanraking van Zijn voeten een aardbeving tot gevolg heeft waardoor de Olijfberg in tweeën splijt. Omdat de ene helft van de berg naar het noorden en de andere helft naar het zuiden wijkt, ontstaat er “een zeer groot dal” dat van oost naar west loopt.

Dit dal zal als vluchtweg dienen (Zc 14:5). Maar wie vluchten hier? Is dat het overblijfsel dat in Jeruzalem is achtergebleven voor wie hier door de HEERE een vluchtroute wordt geopend? Meer waarschijnlijk is het zo, dat de goddelozen plotseling een mogelijkheid zien om de gekomen Rechter te ontvluchten – wat natuurlijk een illusie zal blijken te zijn.

“De aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda” waarnaar Zacharia verwijst, heeft twee eeuwen eerder plaatsgevonden (Am 1:1). Het moet een aardbeving geweest zijn die diep in het geheugen van het volk gegrift staat en in de geschiedenis een vaste plaats heeft gekregen. Men is toen uit grote angst voor de aardbeving weggevlucht. Zo zal men straks niet alleen voor de vijand vluchten, maar vooral uit angst voor de verschijning van de HEERE die met dergelijke indrukwekkende natuurverschijnselen gepaard gaat.

De profeet is zo vol van wat hij ziet, dat hij in het laatste deel van het vers overgaat van beschrijvend naar aansprekend. Hij ziet in de geest hoe alles zal gaan. Hij is er zo bij betrokken, dat hij zich ongemerkt richt tot Hem Die hem alles laat zien en het uitroept: “En alle heiligen met U.” Hij spreekt de Heer Jezus aan. Zacharia vertegenwoordigt hier het overblijfsel.

“De heiligen” die met de Heer Jezus terugkomen, zijn niet de engelen. Het zijn de gelovigen uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament die allen opgenomen zijn bij de komst van de Heer Jezus in de lucht (1Th 3:13; 1Th 4:14-18). Nadat alle gelovigen zijn geopenbaard voor de rechterstoel van Christus en de bruiloft van het Lam is gevierd, komen ze met Christus terug naar de aarde.

In wat volgt, beschrijft Zacharia eerst het volle en zekere resultaat van de komst van de Heer Jezus (Zc 14:6-11). Daarna toont hij het oordeel over de vijand (Zc 14:12-15) en wat daarvan de gevolgen zijn (Zc 14:16-21).

Een bijzondere dag

De dag van de HEERE zal een zeer bijzondere dag zijn. Het is een dag van oordeel over de goddelozen, een dag waarop alle licht voor hen afwezig is (Zc 14:6; Jl 3:15; Ez 32:7-8; Mt 24:29; Op 6:12). Er is voor hen alleen dikke duisternis (Am 5:18).

Het is een unieke dag die alleen bij de HEERE bekend is (Zc 14:7). Deze dag begint niet met licht, maar met duisternis en eindigt niet met duisternis, maar met licht. Het licht verdwijnt tegen de avond niet, maar het blijft licht. Dat licht komt van Hem Die de Zon der gerechtigheid is. Hij gaat niet onder, maar zal duizend jaar lang blijven schijnen.

De HEERE is de Enige

Wanneer de Heer Jezus regeert, zal Jeruzalem een bron van zegen voor de aarde zijn (Zc 14:8). Er zal levend water uit de stad stromen. Dat water stroomt in twee richtingen. Het stroomt in oostelijke richting, “naar de zee in het oosten”, dat is de Dode Zee. Het stroomt ook in westelijke richting, “naar de zee in het westen”, dat is de Middellandse Zee. De zegen die vanuit Jeruzalem stroomt, zal niet opdrogen. Zomer en winter blijft het water onophoudelijk stromen (Ez 47:1-8; Jl 3:18).

In die tijd is de HEERE Koning, niet alleen over Israël, maar “over heel de aarde” (Zc 14:9). De belijdenis van de Jood zal dan ook de belijdenis van de heidenvolken zijn, dat de HEERE de Enige is en Zijn Naam de enige Naam. Dan zullen er geen afgoden meer zijn en gediend worden (vgl. Zc 13:2). Er zal maar één Naam genoemd en gehoord worden. Er zal in die gezegende tijd slechts één godsdienst zijn, slechts één manier waarop die godsdienst beoefend wordt.

Zc 14:10 beschrijft het herstel van het land. Te midden van een vlakte ligt op een hoogte Jeruzalem als stralend hoogtepunt (Zc 12:6; Js 2:2; Mi 4:1). “Geba” ligt in het noordelijke Benjamin (Jz 21:17) en “Rimmon” in het zuidelijke Juda (Jz 15:32). Er worden verschillende bekende namen genoemd van gebouwen in Jeruzalem, waardoor het duidelijk is dat het over het aardse Jeruzalem gaat en niet over het hemelse.

Jeruzalem is hersteld. De inwoners van de stad zullen niet meer onder enige last gebukt gaan (Zc 14:11). Ze zijn vrij van elk juk. Er is niets meer te vrezen. Ze zijn veilig.

Copyright information for DutKingComments