Zechariah 5:5-11

De efa

Het lijkt erop dat de Engel Zich na het visioen van de boekrol heeft teruggetrokken en nu weer naar voren komt met een nieuwe mededeling in een nieuw visioen (Zc 5:5). Hij zegt tegen Zacharia dat hij zijn ogen moet opslaan om te zien wat er tevoorschijn komt.

Dit nachtgezicht, het zevende, gaat over “een efa”, dat is een korenmaat van vermoedelijk tussen de twintig en vijfenveertig liter. De efa staat symbool voor beroep en handel die eerlijk moeten worden uitgeoefend en bedreven (Ez 45:9-11; Am 8:5). God heeft de zonde precies gemeten en tevens onder controle. Hier stelt de efa het zondige systeem voor, terwijl het in het vorige gezicht over de zondige daden gaat. Dit zondige systeem wordt in het hele land gevonden en gehandhaafd. Er wordt over gewaakt dat dit heersende systeem niet wordt aangetast. Het beheerst het hele geestelijke klimaat.

De vrouw in de efa

Op de efa ligt een loden deksel (Zc 5:7), wat de absoluutheid van de heersende goddeloosheid benadrukt, maar tegelijk ook de volle openbaring tegenhoudt. Zo wordt dit hier door God aangeduid. Het deksel is geen verhindering voor God om te openbaren welke verborgen macht er achter de goddeloosheid werkzaam is, waardoor de goddeloosheid wordt bestuurd. Het deksel wordt opgelicht om Zacharia en ons erin te laten kijken.

In de efa zit een vrouw. De vrouw of het vrouwelijke als symbool stelt vaak een bepaalde positie voor die iemand of iets inneemt. Deze vrouw symboliseert de positie die de afgoderij in Gods volk heeft gekregen. Afgoderij heeft er een vaste plaats gekregen. Dat de vrouw zit, betekent dat ze in volkomen rust is en de situatie beheerst.

De vrouw heet “Goddeloosheid”. Zij stelt de goddeloosheid voor (vgl. Op 17:3-5). Dit beantwoordt aan wat Paulus “de verborgenheid van de wetteloosheid” noemt (2Th 2:7). De Septuaginta – de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament – gebruikt hier in Zacharia dezelfde woorden als Paulus in de tweede brief aan de Thessalonicenzen.

“De zonde is de wetteloosheid” (1Jh 3:4b), dat wil zeggen het niet erkennen van enig gezag. In onze dagen zien we de voorboden van de grote afval. De aanwezigheid van de Heilige Geest houdt de volle ontplooiing nog tegen. Onze morele normen verlagen zich ongemerkt tot de normen die in de wereld gelden. Die verlaging werkt door in onze dienst voor de Heer.

Dit visioen toont aan dat in het volk van God afgodische beginselen aan het werk zijn. Dat is voor God niet verborgen, maar velen van Gods volk zien dit niet. Zacharia krijgt er inzicht in, zoals iedere gelovige die met de Heer leeft, dit inzicht krijgt als hij Gods Woord leest.

Het kwaad is hier in de kiem aanwezig. Het wordt nog beteugeld door het loden deksel. God laat de volle openbaring van de goddeloosheid nog niet toe (2Th 2:6-8).

Twee vrouwen en de efa

Als Zacharia zijn ogen nog eens opslaat, ziet Hij twee vrouwen tevoorschijn komen. We kunnen hen als tweelingzussen beschouwen. Zij stellen het burgerlijke en geestelijke gezag voor, of bijgeloof en ongeloof, of farizeeën en sadduceeën. We kunnen hen beschouwen als de demonische tegenhangers van Zerubbabel en Jozua. De afgoderij heeft Zerubbabel en Jozua verdrongen van hun door God gegeven plaats als leiders van Gods volk en heeft hun plaats ingenomen.

Ze worden door de wind, een beeld van demonische krachten – ‘wind’ en ‘geest’ zijn hetzelfde woord –, gedragen en voortgedreven en voeren het volk naar de totale afval. Zij hebben, om zo te zeggen, de wind in de zeilen en hebben voorspoed in hun boosaardige onderneming. We zien vaak dat goddeloze mensen in voorspoed leven (Ps 73:2-5).

De vrouwen hebben “vleugels als de vleugels van een ooievaar”. Een ooievaar is een onreine vogel (Lv 11:19). Door deze verdorven machten wordt de efa met de vrouw erin – het afvallige Israël – opgetild “tussen de hemel en de aarde”. In die positie kan geen aardse macht erbij komen en er iets mee doen. God kan het wel, maar Hij laat het kwaad zich ontwikkelen tot de maat vol is. De ooievaar is een sterke vogel die in staat is om een lange afstand af te leggen.

De efa wordt naar Sinear gebracht

De profeet vraagt niet wat de efa betekent, hij vraagt ook niet naar de betekenis van de vrouwen die hem dragen, maar wil alleen weten waar de efa heen wordt gebracht (Zc 5:10).

Het antwoord gaat verder dan de vraag (Zc 5:11). De Engel beantwoordt de vraag waar de vrouwen de efa naartoe brengen, en voegt er nog enkele bijzonderheden aan toe. De efa wordt naar Sinear gebracht. In Sinear ligt Babel (Gn 10:10; Gn 11:2; 9). Het is het land waar de mens zich voor het eerst verenigt in opstand tegen God. Daar hoort de vrouw in de efa thuis. De beginselen van de afgoderij horen thuis in Babel, maar ze worden gevonden onder het overblijfsel.

In de – nu nabije – toekomst zullen deze afgodische beginselen hun ware plaats, “haar voetstuk”, weer krijgen. In het geloof moeten wij ze die plaats nu al geven. De bouw van een huis veronderstelt een vaste woonplaats. Dat is op de plaats waar de goddeloosheid vandaan is gekomen. De goddeloosheid wordt naar zijn oorsprong teruggevoerd.

Babel loochent God niet, maar wil zich in zijn hoogmoed aan God gelijk maken. Het is een godsdienstig systeem dat altijd in opstand is tegen God. Dit systeem heeft grote aantrekkingskracht op het volk van God (Jz 7:21). Hoeveel is door ons van ‘Babel’, dat is de naamchristelijke wereld, overgenomen in onze dienst aan God? Het is afgoderij en moet uit het land worden verwijderd.

Copyright information for DutKingComments