Zechariah 8:10
De zesde zegen
De voorgaande beloften (Zc 8:1-8) zijn een bemoediging voor Zacharia en zijn tijdgenoten. De Zc 8:9-13 zijn een bemoediging en een vermaning tegelijk. Dit gedeelte begint in Zc 8:9 met de vermaning “grijp moed” [letterlijk “laat uw handen sterk zijn”] en het eindigt daar ook mee in Zc 8:13. De tussenliggende woorden zijn een aanmoediging daartoe. Dit woord van aansporing komt tot hen die op dat moment de woorden van de profeet horen. Gods woorden houden altijd een aansporing in om het opgedragen werk te doen en geven daarbij tevens de kracht om het werk uit te voeren. Zo komt Gods Woord ook tot ons als een woord voor vandaag.In Zc 8:10 wordt een motivatie gegeven voor de aansporing om moed te grijpen. Die motivatie ligt in het contrast tussen de huidige en de vroegere tijden. “Vóór die dagen”, dat zijn de dagen dat de bouw van de tempel is hervat en voortgezet, is er voor de mensen geen loon voor hun werk. Zelfs het vee krijgt niets. Na de grondlegging van de tempel is de belangstelling voor de bouw ervan weggeëbd. Haggaï beschrijft de oorzaak ervan. Zolang ze aan zichzelf en hun eigen huis denken, hebben ze gebrek. Als God niet Zijn plaats en deel krijgt, zal de bewerking van het land niets opleveren. Al hun inzet levert niets op in vergelijking met de verrichte werkzaamheden. De resultaten zijn uiterst mager, ze zijn ver beneden de verwachting (Hg 1:9-11; Hg 2:16; 19).Behalve tegenvallende resultaten is het ook mis met de leefomstandigheden. Er is geen vrede “voor wie uittrok en wie binnenkwam”. Er is geen veiligheid en geborgenheid om het kleine beetje resultaat van het harde zwoegen in vrede te genieten. De onvrede wordt niet veroorzaakt door een vijand van buiten, maar door intern wantrouwen. Iedereen is de tegenstander van de ander. Deze interne verdeeldheid en ruzie zijn hun gezonden door God. Het is Zijn tucht over het zoeken van hun eigen belangen, terwijl ze Zijn huis verwaarlozen. Voor ons is ook altijd het gevaar aanwezig dat wij ons meer inzetten voor onze eigen huizen en belangen dan voor het huis van God en Zijn belangen. Het belangrijkste moet op de eerste plaats staan.Maar de HEERE zal niet meer zo met hen doen, want “nu” is “het overblijfsel van dit volk” met Zijn huis bezig (Zc 8:11). Omdat zij niet meer zijn zoals in de vorige dagen, zal Hij ook niet meer zo voor hen zijn. Dit betekent dat Hij hen niet meer zal tuchtigen, want zij verwaarlozen Zijn huis niet meer ten gunste van de bouw van hun eigen huizen.In Zc 8:11 staat wat de HEERE niet meer voor hen zal zijn. In Zc 8:12 laat de HEERE hun vervolgens weten wat Hij wel voor hen zal zijn. Hij zal het zaad voorspoed geven, wat betekent dat Hij hun een rijke oogst zal geven. Hetzelfde geldt voor de wijnstok. Dat zal gebeuren door de dauw van de hemel. De hemel, God, is de oorsprong van de zegen. Hij zal ervoor zorgen dat het overblijfsel al die zegen als hun eigen bezit zal genieten. Als we op de zegeningen zien, zal dat ons kracht geven om het werk te doen dat de Heer ons heeft opgedragen. Wie iets voor God zoekt, zal zoveel zegen krijgen, dat hij het niet allemaal kan bevatten. In Zc 8:13 gaan de gedachten verder naar de toekomst. Hier worden Juda en Israël samen genoemd. Juda, de twee stammen, en Israël, de tien stammen, zullen weer verenigd zijn tot één volk. Zij zullen onder één Hoofd, Jezus Christus, verenigd zijn. De Joden worden onder de volken vaak als een vloek gezien. Zij krijgen de schuld van allerlei rampen. In het algemeen is het volk altijd door de naties veracht. God zal dat veranderen. Zijn volk zal door de volken erkend en geëerd worden.Voor ons betekenen de voorgaande verzen dat ook wij geen voorspoed hebben als wij alleen of vooral aan eigen onze zaken denken. Zegen zal er zijn als wij eerst aan Gods huis, de gemeente, denken. De zegeningen van de hemelse gewesten (Ef 1:3-14) zullen weer door ons genoten worden als we Gods huis de eerste plaats geven. Wij kunnen niet het gemeenteleven van Handelingen imiteren, maar wel naar Gods Woord luisteren voor onze tijd.
Copyright information for
DutKingComments