Zechariah 8:14

De zevende zegen

In de Zc 8:14-15 neemt God het initiatief. Hij heeft hen niet voor altijd verstoten. Hij maakt Zijn Woord waar. Toen zij zondigden, heeft Hij hen moeten straffen (Zc 8:14). Dat had Hij Zich voorgenomen en dat heeft Hij gedaan. In Zijn tucht heeft Hij hen kwaad moeten doen. Maar die tijd is voorbij. Hij heeft hen tot Zichzelf teruggebracht. Ze dienen Hem en Zijn belangen.

Daarom heeft Hij Zich “opnieuw voorgenomen goed te doen aan Jeruzalem en aan het huis van Juda” (Zc 8:15; Jr 31:28). Zijn handelen is altijd in overeenstemming met wat Hij Zich heeft voorgenomen. Hij hoeft nooit ergens op terug te komen. “Hij is geen mens, dat Hij ergens berouw over hebben zou” (1Sm 15:29b).

Zoals de straf van de ballingschap over Israël is gekomen door het voornemen van God, zo is er nu een voornemen van de HEERE om Juda goed te doen. Hij zegt door Jeremia: “Ik ken de gedachten die Ik over u koester, spreekt de HEERE. Het zijn gedachten van vrede en niet van kwaad” (Jr 29:11). Ze hoeven er niet bang voor te zijn dat Hij niet doet wat Hij Zich ten goede heeft voorgenomen.

Wat Hij volgens Zijn voornemen heeft gedaan ten kwade, benadrukt des te meer dat Hij ten goede zal doen wat Hij Zich heeft voorgenomen. Dat Hij Zijn Woord heeft gehouden dat Hij ten kwade heeft gesproken, is de garantie dat Hij Zijn Woord zal houden dat Hij ten goede heeft gesproken.

Ze mogen rekenen op Zijn zegen. Maar er is ook een andere kant. Hij verwacht wel wat van hen. Wat dat is, staat in de Zc 8:16-17. In Zc 8:16 gaat het om daden, in Zc 8:17 om gedachten, het hart. Het eerste wat God wil dat gebeurt, is dat zij “waarheid tegen elkaar spreken”. Jeruzalem zal de stad van de waarheid worden genoemd (Zc 8:3). Dit betekent dat de bewoners ervan waarheid tegen elkaar zullen spreken. Leugen past niet bij iemand die of een volk dat met de God van de waarheid in verbinding staat. Het spreken van waarheid is altijd tot zegen.

Voor ons, leden van Gods gemeente, is dit ook een opdracht. Paulus haalt dit vers aan in zijn brief aan de Efeziërs. Hij geeft daar als reden: “Want wij zijn leden van elkaar” (Ef 4:25). Omdat wij aan elkaar verbonden zijn als leden van hetzelfde lichaam, is het spreken van waarheid niet alleen een weldaad voor de ander, maar ook voor de spreker zelf. Als er waarheid wordt gesproken, verstevigt dat de band tussen de leden van Gods volk, terwijl leugen aan die band afbreuk doet.

Het spreken van waarheid moet zeker en vooral gebeuren in rechtszaken. De poort is de plaats waar de rechtspraak plaatsvindt (Gn 19:1; Ru 4:1; Am 5:10; 12). Als daar een oordeel wordt uitgesproken dat in overeenstemming met de waarheid is, zal dat de vrede dienen. Er zal geen tegenspraak of opstand komen. Een oordeel dat naar waarheid is, zal algemene instemming vinden.

In Zc 8:17 staat wat God haat. Het is de som van de twee stenen tafels van de wet. Wie de naaste liefheeft, zal geen kwaad in zijn hart tegen zijn broeder of zuster bedenken. Hij zal uit zijn op het goede voor de ander. Het liefhebben van de valse eed betekent dat Gods Naam wordt verbonden aan onrecht en leugen. Het gaat in beide gevallen om de innerlijke houding. God zegt niet alleen dat het verkeerd is, maar dat Hij het haat.

Copyright information for DutKingComments