Zechariah 8:20-23

De negende zegen

De zegen zal niet tot het huis van Juda beperkt blijven (Zc 8:15), maar zich ook tot de volken en de inwoners van steden buiten Israël uitstrekken (Zc 8:20). Als Israël eenmaal bekeerd is, zal dat de wereld aantrekken naar dat land te gaan (Js 2:1-5; Mi 4:1-5). In tegenstelling tot de weinige en zwakke Joden die nu de tempel bouwen, zal er in de toekomst van dit volk een enorme aantrekkingskracht uitgaan. Daardoor zullen veel en sterke volken naar Jeruzalem komen. Hun doel is daar de HEERE te zoeken en Hem te aanbidden en Hem daardoor “gunstig te stemmen” (Js 60:3; Js 66:23).

Dat de inwoners van de ene stad naar de andere zullen gaan, toont hun zorg voor het geestelijk welzijn van elkaar (Zc 8:21). Ze willen anderen stimuleren te gaan naar de plaats van aanbidding en zegen en wel “meteen”. Er is geen tijd te verliezen. Ze sporen die anderen niet alleen aan, maar geven zelf het goede voorbeeld, “ík zal ook gaan”. Ze gaan zelf voorop. De anderen kunnen volgen.

Ze leggen ijver voor de eer en glorie van God aan de dag in hun bereidheid om God te eren op de plaats waar Hij woont. Er is geen betere methode voor vaders om hun gezin te stimuleren en te motiveren naar de samenkomst van de gemeente te gaan dan zelf voorop te gaan. Goed voorbeeld doet goed volgen.

Ook de volken zullen beseffen dat het gunstig stemmen van de HEERE alleen kan door Hem te erkennen in Zijn rechten (Zc 8:22). Dat hebben ze eerder niet gedaan, maar dat doen ze nu. Dat houdt ook in dat ze zullen vragen naar Zijn wil, hoe Hij gediend en aangebeden wil worden. Ze vragen naar Zijn wet. Deze zaak vraagt de grootste spoed. Ze willen het aangezicht van de HEERE zoeken. Dit betekent dat Hij alleen het Voorwerp van hun gebeden is en niet langer iets van de schepping of eigenhandig gemaakte afgoden.

De tiende zegen

Het vastgrijpen van de slip gebeurt nu niet om de Jood te terroriseren, maar geeft het verlangen aan naar de zegen en voorrechten die de Joden bezitten (Nm 15:38; Dt 22:12). Het vastgrijpen van de mantel is het gebaar van een smekeling (Js 3:6; Js 4:1).

Hoewel God in de harten moet werken, wil Hij toch graag het getuigenis van de gelovigen gebruiken om mensen ertoe te brengen naar Hem te vragen. Omdat de tien mannen hebben gehoord dat God met de Joden is, willen ze met hen meegaan. Wat ze hebben gehoord, hebben ze ook geloofd. Ze zijn gekomen omdat ze graag willen delen in de godsdienstige voorrechten van de Joden.

Er is een groot gebrek aan geluk en blijdschap in de wereld. Als geluk en blijdschap in de verbinding met de Heer en met elkaar onder de gelovigen worden gevonden, zal dat mensen uit de wereld aantrekken. Ze zullen ons vragen met ons mee te mogen naar een plaats waar de Heer Jezus aanbeden wordt. Het is een goede evangelieprediking. Als ongelovigen in de samenkomst van de gemeente komen, is het mogelijk dat ze tot de erkenning komen dat God aanwezig is (1Ko 14:25).

Copyright information for DutKingComments