1 Chronicles 16

1Toen zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent, welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandofferen en dankofferen voor het aangezicht Gods.
 ark Gods Dat is, de ark des verbonds, ter ere Gods gemaakt.
,
 offerden Versta dit, van extraordinaire en bijzondere offeranden, die David en het volk van Israël in dezen tijd gedaan hebben.
,
 voor het aangezicht Gods Zie boven, 1Ch 13:8 .
2Als David het brandoffer en de dankofferen geëindigd had te offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des Heeren.
 zegende hij Dat is, hij liet het volk wederom naar huis gaan, God den Heere voor hen biddende.
3En hij deelde een iegelijk in Israël, van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol broods, en een schoon stuk vlees, en een fles wijn.
 een schoon stuk vlees Te weten, een stuk rundvlees bij het vuur gebraden, gelijk het Hebreeuwse woord van enigen wordt uitgelegd. Zie 2Sa 6:19 .
4En hij stelde voor de ark des Heeren sommigen uit de Levieten tot dienaars, en dat, om den Heere, den God Israëls, te vermelden, en te loven, en te prijzen. 5Asaf was het hoofd, en Zecharja de tweede na hem; Jeiel, en Semiramoth, en Jehiel, en Mattithja, en Eliab, en Benaja, en Obed-edom, en Jeiel, met instrumenten der luiten en met harpen; en Asaf liet zich horen met cimbalen;
 de tweede na hem; Hebreeuws, zijn tweede.
6Maar Benaja en Jahaziel, de priesters, steeds met trompetten voor de ark des verbonds van God.
 steeds Dat is, alle dagen op zekere uren.
7 Te dienzelven dage gaf David ten eerste dezen psalm, om den Heere te loven, door den dienst van Asaf, en zijn broederen.
 ten eerste Hebreeuws, in den hoofde; dat is, in den beginne, of eerste maal. En dit is zo te vers aan dat David dezen psalm eerst den Levieten heeft gegeven, om God daarmede te loven in den openlijken godsdienst; daarna heeft David nog meer psalmen gedicht en den Levieten gegeven, om te zingen. Zie 2Sa 23:1 .
,
 door den dienst Hebreeuws, door de hand.
,
  broederen Dat is, verwanten.
8Looft den Heere, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken.
 Looft den HEERE, Dit vs. en de veertien naastvolgende zijn een deel van Psa 105 , vergelijk zij met elkander.
,
 roept Zijn Naam aan, Anders, predikt.
9Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderwerken. 10Roemt u in den Naam Zijner heiligheid; dat zich het hart dergenen, die den Heere zoeken, verblijde.
 Roemt u Alsof hij zeide: Gedenkt dat dit een zonderlinge genade van God is, dat het u gegeven is den Heere te zoeken, daarin moogt gij u wel verheugen.
11Vraagt naar den Heere en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht geduriglijk.
 sterkte, Dat is, naar den sterken en almachtigen God. Zie 2Ch 6:41 .
,
 Zijn aangezicht Te weten, des HEEREN, die zijn tegenwoordigheid boven de ark openbaarde, tussen de cherubim. Zie Jos 4:13 , enz.
12Gedenkt Zijner wonderwerken, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en de oordelen Zijns monds;
 oordelen Dat is, aan de straffen en plagen, die Hij Mozes bevolen heeft uit te spreken tegen Farao en de Egyptenaars, welke beschreven staan Exo 7 , Exo 8 , Exo 9 , Exo 10 , Exo 11 , Exo 12 .
13Gij, zaad van Israël, Zijn dienaar, gij, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen! 14Hij is de Heere, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde.
 Zijn oordelen Dat is, hoewel Hij een regeerder is over de ganse wereld, is nochtans Israël zijn eigendom uit genade. Of, zijn gerichten; dat is, zijn straffen, die Hij over de vijanden zijns volks heeft laten komen, zijn bekend en ruchtbaar geworden over de gehele wereld.
15Gedenkt tot in der eeuwigheid Zijns verbonds, des woords, dat Hij ingesteld heeft tot in het duizendste geslacht;
 ingesteld Zie Psa 105:8 .
16Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak;
 met Abraham Zie Gen 15:18 in de verklaring.
17Welken Hij ook aan Jakob heeft gesteld tot een inzetting, aan Israël tot een eeuwig verbond; 18Zeggende: Ik zal u het land Kanaän geven, een snoer van ulieder erfdeel;
 een snoer Dat is, het land met het snoer afgemeten en verdeeld. Zie van deze manier van spreken, Deu 32:9 .
19Als gij weinige mensen in getal waart; ja, weinigen en vreemdelingen daarin.
 weinige mensen Hebreeuws, lieden of mensen des getals; dat is, lieden die men lichtelijk kon tellen, omdat zij weinig waren. Zie Gen 34:30 ; Deu 4:27 , en Deu 33:6 .
,
 weinigen en vreemdelingen Te weten, ten aanzien van het groot getal der Kanaänieten.
20En zij wandelden van volk tot volk, en van het ene koninkrijk tot een ander volk.
 zij wandelden Te weten, uw vader Abram, Izak en Jakob, gelijk daarvan te lezen is in het boek Genesis vanaf het elfde hfdst. Tot het einde Des boeks.
,
 van volk tot volk, Dat is, van het ene volk tot het andere.
21Hij liet niemand toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende:
 onderdrukken; Of, onrecht doen.
,
  bestrafte Hij Of, schold Hij, berispte Hij.
,
 koningen Te weten, den koning van Egypte, Gen 12:17 , en den koning te Gerar, Gen 20:3 .
22Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad.
 Tast Welverstaande niet ten kwade, dat is, kwetst mijne gezalfden niet.
,
 gezalfden Dat is, mijn profeten, gelijk straks volgt. Want de profeten waren begaafd met de zalving des Heiligen Geestes; gelijk God ook belast heeft Elisa uiterlijk te zalven. En hier worden vooreerst verstaan Abraham, Izak en Jakob, die profeten mogen genoemd worden, omdat zich de Heere hun heeft geopenbaard en aangesproken, opdat zij ook anderen van den wil Gods zouden onderrichten. Gen 20:7 wordt Abraham een profeet genoemd; van Izak, zie Gen 27:4 , Gen 28
23Zingt den Heere, gij, ganse aarde, boodschapt Zijn heil van dag tot dag.
 Zingt vs.23 en de tien naastvolgende staan in Psa 96 .
,
 gij, ganse aarde, Dat is, gij inwoners des gansen lands, of gij Israëlieten altegaar.
,
 Zijn heil Te weten, dat Hij ons doet en bewijst.
24Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken onder alle volken. 25Want de Heere is groot, en zeer te prijzen, en Hij is vreselijk boven alle goden.
 Hij is vreselijk Dat is, Hij is meer te vrezen en te ontzien dan de goden der heidenen. De mening is, men moet hem vrezen en voor hem schrikken, en niet voor de afgoden; want hier worden deze dingen alzo niet tegen elkander in vergelijking gesteld, alsof men den waren God zou vrezen moeten, en de afgoden ook; alleen dat men den waren God meer zou vrezen dan de afgoden. Maar door een absolute tegenstelling, aldus, dat men voor God moet schrikken en beven, en niet voor de afgoden, die helpen noch schaden kunnen. Zie dergelijke tegenstelling Luk 18:14 , waar de mening is dat de tollenaar gerechtvaardigd in zijn huis gegaan is, en niet de Farizeër.
26Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de Heere heeft de hemelen gemaakt.
 afgoden; Hebreeuws, Elilim; dat is, ijdelheden, nietigheden. De apostel Paulus zegt, 1Co 8:4 :Wij weten dat de afgod niets is. Zie Lev 19:4 .
27Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en vrolijkheid zijn in Zijn plaats.
 Majesteit Anders, glorie, of sieraad.
,
  sterkte Dat is, Hij is een oorzaak van sterkte en van vrolijkheid, of vreugde des geestes, dengene in wien Hij woont door zijn Geest.
,
 in Zijn plaats Dat is, bij hem, te weten, in den hemel, of in zijn heiligdom waar Hij zich openbaart. Zie Psa 96:6 .
28Geeft den Heere, gij, geslachten der volken, geeft den Heere eer en sterkte.
 Geeft den HEERE, Dat is, kent en prijst des Heeren eer en macht.
,
 geeft den HEERE eer en sterkte Dat is, erkent zijn eer en sterkte, hem gevende de eer, die hem toekomt.
29Geeft den Heere de eer Zijns Naams, brengt offer, en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt den Heere in de heerlijkheid des heiligdoms.
 de eer Zijns Naams, Dat is, de eer, die gij hem schuldig zijt.
,
 brengt offer, Of, brengt hiertoe het spijsoffer, of een gave. Door een deel van den godsdienst verstaat hij den gehelen godsdienst.
,
 aanbidt Zie Gen 22:5 .
,
 in de heerlijkheid Dat is, in het heerlijke heiligdom.
30Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde! Ook zal de wereld bevestigd worden, dat zij niet bewogen worde.
 gij, gehele aarde Dat is, al gij inwoners der aarde.
31Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde verheuge zich, en dat men onder de heidenen zegge: De Heere regeert.
 de hemelen Dat is, de engelen in den hemel.
,
 de aarde Dat is, de inwoners der aarde.
,
 De HEERE regeert Dat is, Hij betoont en doet met der daad blijken dat Hij een koning is, die het al regeert.
32Dat de zee bruise met haar volheid, dat het veld huppele van vreugde, met al wat daarin is.
 bruise Hebreeuws, dondere; dat is, geluid geve, gelijk de donder doet, dat is, ruise, tiere, bruise.
,
 volheid, Dat is, al hetgeen dat daarin is, te weten, vissen en monsters die daarin zijn.
33Dan zullen de bomen des wouds juichen voor het aangezicht des Heeren, omdat Hij komt, om de aarde te richten.
 aarde te richten Dat is, de mensen op de aarde.
34Looft den Heere, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.
 Hij is goed, Anders, want het is goed.
35En zegt: Verlos ons, o God onzes heils, en verzamel ons, en red ons van de heidenen, dat wij Uw heiligen Naam loven, en dat wij ons Uws lofs roemen.
 verzamel ons, Dat is, nu we met elkander verenigd zijn, houd ons tezamen bij elkander, dat wij niet wederom van elkander scheuren, gelijk wij vóór dezen zijn gescheurd en verdeeld geweest. Zie hiervan boven, 1Ch 12:29 . Doch dit kan men voorts verstaan van alle toekomende zwarigheid en nood der kerk Gods.
,
 dat wij ons Uws lofs roemen Te weten, daarvan en daarover, dat wij oorzaak en vrijheid hebben om U te loven.
36Geloofd zij de Heere, de God Israëls, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En al het volk zeide: Amen! en het loofde den Heere.
 al het volk Dat is, al het volk gaf te kennen dat zij zulk een lof toestemden en prezen, en dat hetgeen er gezongen werd, ook huns harten wens was. Zie Deu 27:15 .
,
 en het loofde den HEERE Anders, ook lovende den HEERE.
37Alzo liet hij daar, voor de ark des verbonds des Heeren, Asaf en zijn broederen, om geduriglijk te dienen voor de ark, naardat op elken dag besteld was.
 hij daar, De koning David.
,
 zijn broederen, Dit is bloedverwanten, nakomelingen.
,
 naardat Of, naar den eis van elken dag. Hebreeuws, naar het woord of de zaak des daags in zijn dag.
38Obed-edom nu, met hunlieder broederen, waren acht en zestig; en hij stelde Obed-edom, den zoon van Jeduthun, en Hosa, tot poortiers;
 hunlieder Te weten, van hem en Hosa, waarvan in het vervolg.
,
 broederen, Dat is, bloedverwanten, nakomelingen.
,
  Jedúthun, Anders, Jeduthun.
39En den priester Zadok, en zijn broederen, de priesters, voor den tabernakel des Heeren op de hoogte, welke te Gibeon is;
  te Gibeon is; Hier was de tabernakel gevoerd en opgericht, nadat Saul de priesters te Nob gedood had, 1Sa 22:19 . Zie ook 1Ch 21:29 ; 2Ch 1:3 .
40Om den Heere de brandofferen geduriglijk te offeren op het brandofferaltaar, des morgens en des avonds; en zulks naar alles, wat er geschreven staat in de wet des Heeren, die Hij Israël geboden had. 41En met hen Heman en Jeduthun, en de overige uitgelezenen, die met namen uitgedrukt zijn om den Heere te loven; want Zijn goedertierenheid is tot in der eeuwigheid.
 uitgelezenen, Te weten, tot het zangersambt.
42Met hen dan waren Heman en Jeduthun, met trompetten en cimbalen voor degenen, die zich lieten horen, en met instrumenten der muziek Gods; maar de zonen van Jeduthun waren aan de poort.
 Met hen dan Anders, en met hen, [te weten] Heman en Jeduthun, waren trompetten.
,
 met instrumenten Of, met muzikale instrumenten Gods; dat is, waarmede men God loofde, heilige gezangen daarop zingende en spelende.
43Alzo toog het ganse volk henen, een iegelijk in zijn huis; en David keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen.
 om zijn huis te gaan zegenen Dat is, om God den Heere voor den welstand deszelven te bidden, gelijk boven, vs.2.
Copyright information for DutSVVA