1 Corinthians 11:31-32

31Want indien wij onszelven oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden.
 oordeelden, zo zouden Of, onderscheiden; dat is, na een goede en ernstige beproeving van onszelven, recht oordeelden hoe het met ons gesteld is, of wij waardiglijk aan de tafel des Heeren mogen gaan of niet; en zo wij ons bevinden onwaardig, dat wij ons onthouden van die heilige spijs, totdat wij ons leven zullen gebeterd hebben.
,
 geoordeeld worden Dat is, gestraft of gekastijd van den Heere met zodanige plagen, als tevoren verhaald zijn vs.30.
32Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden.
 Maar als wij Deze troost doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen door de hardheid van de voorgaande bestraffingen niet te zeer zouden verslagen worden. De troost bestaat in twee delen: Eerstelijk, dat zulke plagen geen straffen eigenlijk zijn, maar vaderlijke kastijdingen of tuchtigingen; ten tweede, dat zij tot een goed einde van God toegezonden worden, namelijk tot onze zaligheid, opdat wij daardoor tot ware bekering gebracht worden en met de goddelozen niet verdoemd worden.
Copyright information for DutSVVA