1 Samuel 31
1De Filistijnen dan streden tegen Israël; en de mannen Israëls vloden voor het aangezicht der Filistijnen, en vielen verslagen op het gebergte Gilboa. ▼▼ dan streden tegen Israël; Hierom komt de schrijver van dit boek wederom tot de historie, die hij in 1Sa 26 gelaten heeft, om ondertussen te verhalen wat David middelertijd gedaan heeft tegen de Amalekieten, die in zijn afwezen Ziklag geplunderd en verbrand hadden. Dit hoofdstuk komt bijna van woord tot woord overeen met 1Ch 10.
,
▼▼ verslagen op het gebergte Gilbóa Hebreeuws eigenlijk, doorstoken.
2En de Filistijnen hielden dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchisua, de zonen van Saul. ▼ 3En de strijd werd zwaar tegen Saul; en de mannen, die met den boog schieten, troffen hem aan, en hij vreesde zeer voor de schutters. ▼▼ troffen hem aan, Hebreeuws, vonden hem
,
▼▼ hij vreesde zeer voor de schutters Anders, hij werd zeer gewond van de schutters.
4Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij daarmede, dat misschien deze onbesnedenen niet komen, en mij doorsteken, en met mij den spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin. ▼▼ met mij den spot drijven Te weten, wanneer zij, mij gevangen krijgende, mij allen schimp en hoon zouden aandoen, en zouden mij dan nog eindelijk een smadelijken dood doen sterven. De Filistijnen, Saul niet levend kunnen krijgen, hebben zijn dood lichaam veel smaadheid aangedaan, onder vs.9,10.
,
▼▼ viel daarin Dat is, hij doorstak zichzelven, alzo ook vs.5.
5Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem. 6Alzo stierf Saul, en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, ook al zijn mannen, te dienzelven dage te gelijk. ▼ 7Als de mannen van Israël, die aan deze zijde van het dal waren, en die aan deze zijde der Jordaan waren, zagen, dat de mannen van Israël gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij de steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ▼▼ van het dal waren, Versta hier het dal of de laagte Jizreëls.
,
▼ 8Het geschiedde nu des anderen daags, als de Filistijnen kwamen, om de verslagenen te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn drie zonen, liggende op het gebergte Gilboa. ▼▼ des anderen daags, Te weten, na den veldslag.
9En zij hieuwen zijn hoofd af, en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden, en onder het volk. ▼▼ zonden ze in der Filistijnen land Te weten, het hoofd en de wapenen van Saul.
,
▼▼ om te boodschappen Te weten, hun victorie.
,
▼▼ afgoden, Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk droefenissen, smarten en verschrikkingen. Alzo worden de afgoden genoemd, omdat zij de oorzaak zijn, dat God hun dienaars smart, droefenis en schrik aandoet.
10En zij leiden zijn wapenen in het huis van Astharoth; en zijn lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-san. ▼
,
▼
,
▼ 11Als de inwoners van Jabes in Gilead daarvan hoorden, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden; ▼ 12Zo maakten zich op alle strijdbare mannen, en gingen den gehelen nacht, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-san; en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar. ▼▼ brandden ze aldaar Alzo deze lichamen enige dagen waren onbegraven geweest en in de zon gehangen hadden, zo waren zij buiten alle twijfel verdorven en stinkende geworden, alzo dat men ze met balsemen niet zou hebben kunnen bewaren. Daarom hebben zij het vlees verbrand en de beenderen begraven, verhoedende alzo dat die dode lichamen meer gehoond en beschimpt, en ook weder opgegraven konden worden. Vergelijk Amo 6:10, met de aantekeningen. Anders, zij brandden bij, of over hen; te weten, enige specerijen, hetwelk ziet op de manier eertijds gebruikt aan der koningen lichamen. Zie 2Ch 16:14; Jer 34:5.
13En zij namen hun beenderen, en begroeven ze onder het geboomte te Jabes; en zij vastten zeven dagen. ▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA