1 Samuel 2
1Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den Heere; mijn hoorn is verhoogd in den Heere; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil. ▼▼ in den HEERE; Te weten, dewijl Hij mij deze grote weldaad bewezen heeft, dat Hij mij dezen zoon gegeven heeft.
,
▼
,
▼▼ mijn mond is wijd opengedaan Alsof zij zeide: Nu mij de Heere dezen zoon gegeven heeft, nu durf ik met open mond spreken tegen mijn vijanden, inzonderheid tegen Peninna, haar kinderen en vrienden, die mij mijn onvruchtbaarheid verweten hebben.
,
▼▼ want ik verheug mij Anders, want gij hebt mij verheugd mits uw heil
,
▼▼ in Uw heil Dat is, in de gelukzaligheid, die Gij mij gedaan hebt, o Heere.
2Er is niemand heilig, gelijk de Heere; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God! ▼
,
▼ 3Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de Heere is een God der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan. ▼
,
▼▼ hards uit uw mond zou gaan; Of, het oude; dat is, gelijk gij voor dezen pleegt te doen.
,
▼
,
▼ 4De boog der sterken is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord. ▼
,
▼▼ struikelden, Te weten, zo uit zwakheid des lichaams als uit kleinmoedigheid.
5Die verzadigd waren, hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden. ▼▼ hebben zich verhuurd Dat is, zij zijn zo arm geworden, dat zij zich hebben moeten verhuren, opdat zij den kost krijgen mochten.
,
▼
,
▼▼ zijn het niet meer; Hebreeuws, hebben opgehouden; te weten, te zijn, of hongerig te zijn.
,
▼
,
▼▼ krachteloos is geworden Te weten, om kinderen te ontvangen en te baren.
6De Heere doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. ▼▼ doodt Dat is, Hij zendt den mensen grote benauwdheid en ellenden toe, die met den dood te vergelijken zijn.
,
▼▼ maakt levend; Dat is, Hij verlost de treurigen wederom uit hun benauwdheid en angst.
,
▼▼ Hij doet Dat is, Hij brengt in de uiterste verachting en smaad.
,
▼ 7De Heere maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij. 8Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des Heeren, en Hij heeft de wereld daarop gezet. ▼▼ uit den drek, Of, uit den mesthoop.
9Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren; maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht. ▼▼ zullen zwijgen in duisternis; Of, zullen uitgeroeid worden [en geworpen] in de duisternis.
10Die met den Heere twisten, zullen verpletterd worden; Hij zal in den hemel over hen donderen; de Heere zal de einden der aarde richten, en zal Zijn Koning sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen. ▼▼ de einden der aarde richten, Dat is, ook die, welke aan de uiterste einden der wereld zijn.
,
▼▼ Zijn Koning sterkte geven, Te weten Christus, dien Hij heeft verordineerd, en dien Hij ter bestemder tijd zenden zal.
,
▼ 11Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den Heere dienende voor het aangezicht van den priester Eli. 12Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials; zij kenden den Heere niet. ▼ 13Want de wijze dier priesters met het volk was, dat, wanneer iemand een offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand; ▼▼ de wijze dier priesters Hebreeuws, Misphat, het recht; welk woord somtijds een gewoonte of gebruik betekent, niet alleen een goed en prijselijk, maar ook een kwaad en misprijselijk gebruik of wijze.
,
▼▼ offerde, Dat is, bracht om geofferd te worden; alzo vs.15.
14En sloeg in de teile, of in den ketel, of in de pan, of in den pot; al wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich. Alzo deden zij aan al de Israëlieten, die te Silo kwamen. ▼▼ al wat de krauwel optrok, God had den priesters zekere delen of stukken der beesten, die geofferd werden, tot hun spijs gegeven; te weten, de borst en den rechterschouder, Exo 29:27-28, en Lev 7:31-33, maar zij mochten niet nemen wat hun beliefde, of wat de gaffel hun gaaf; ook moest het deel, hetwelk den priesters toekwam, eerst voor den Heere opgeheven en bewogen worden; Lev 7:34.
,
▼▼ voor zich Of, daarmede; te weten, met den krauwel.
,
▼▼ al de Israëlieten, Hebreeuws, al Israël.
15Ook eer zij het vet aanstaken, kwam des priesters jongen, en zeide tot den man, die offerde: Geef dat vlees om te braden voor den priester; want hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw. ▼
,
▼▼ hij zal geen gekookt vlees Nochtans nam de priester ook wel gekookt vlees, gelijk te zien is in vs.13. Hier wordt te kennen gegeven dat hij liever rauw vlees had dan gekookt.
,
▼▼ rauw Hebreeuws, levend.
16Wanneer nu die man tot hem zeide: Zij zullen dat vet als heden ganselijk aansteken, zo neem dan voor u, gelijk als het uw ziel lusten zal; zo zeide hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen. ▼▼ aansteken, Hebreeuws, aanstekende aansteken.
17Alzo was de zonde dezer jongelingen zeer groot voor het aangezicht des Heeren; want de lieden verachtten het spijsoffer des Heeren. ▼▼ dezer jongelingen Te weten, de zonen van Eli.
,
▼▼ de lieden verachtten Hij wil zeggen: Toen het volk zag dat de zonen van Eli de offeranden zo schandelijk misbruikten tot hun wellusten, zo werden zij daardoor afgekeerd van den godsdienst, alzo dat zij geen spijsoffers meer tot den Heere brachten.
18Doch Samuël diende voor het aangezicht des Heeren, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok. ▼ 19En zijn moeder maakte hem een kleinen rok, en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man, om het jaarlijkse offer te offeren. ▼▼ van jaar tot jaar, Hebreeuws, van dagen tot dagen
,
▼▼ jaarlijkse offer te offeren Hebreeuws, het offer der dagen.
20En Eli zegende Elkana, en zijn huisvrouw, en zeide: De Heere geve u zaad uit deze vrouw voor de bede, die zij den Heere afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats. ▼▼ En Eli zegende Elkana, Dat is, hij als hogepriester had haar veel geluk gewenst.
,
▼▼ zaad uit deze vrouw Dat is, kinderen.
,
▼▼ voor de bede, Dat is, voor den afgebeden en nu Gode gegeven zoon.
,
▼▼ zij den HEERE afgebeden heeft Hebreeuws, hij. Zie dergelijke verwisseling van het vrouwelijke en mannelijke geslacht Gen 24:14; Exo 31:15; Lev 2:8; 1Sa 25:27; 2Ki 3:26; Hos 14:7; Rth 1:8-9, Rth 1:11, Rth 1:19, Rth 1:22. Anders, die men den HEERE afgebeden heeft, of, die men voor den HEERE gebeden, of, begeerd heeft. Het is alsof hij zeide: Zij heeft dezen zoon niet voor haarzelve, of tot haar voordeel, begeerd en den Heere afgebeden, maar opdat zij dien den Heere zou toeëigenen tot zijn dienst.
,
▼▼ zijn plaats Te weten, naar de plaats van Elkana.
21Want de Heere bezocht Hanna, en zij werd bevrucht, en baarde drie zonen en twee dochters; en de jongeling Samuël werd groot bij den Heere. ▼▼ bezocht Hanna, Bevestigende den zegen van Eli, dien zij vertrouwd hadden dat de Heere volbrengen zou.
,
▼▼ baarde Welverstaande in verscheidene drachten.
,
▼
,
▼▼ bij den HEERE Anders, voor, of met den Heere.
22Doch Eli was zeer oud, en hoorde al, wat zijn zonen aan gans Israël deden, en dat zij sliepen bij de vrouwen, die met hopen samenkwamen aan de deur van de tent der samenkomst. ▼
,
▼▼ aan de deur Dat is, tot voor de tent, want in de tent mochten zij niet komen.
23En hij zeide tot hen: Waarom doet gij al zulke dingen, dat ik deze uw boze stukken hore van dit ganse volk? 24Niet, mijn zonen; want dit is geen goed gerucht, dat ik hoor; gij maakt, dat het volk des Heeren overtreedt. ▼▼ Niet, mijn zonen; Dat is, het betaamt u niet alzo te handelen.
,
▼▼ overtreedt Te weten, het bevel van het offer; zie boven, vs.17.
25Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den Heere zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de Heere wilde hen doden. ▼▼ een mens tegen een mens zondigt, Hebreeuws, een man
,
▼
,
▼▼ zondigt, Te weten, opzettelijk, en met moedwilligheid.
,
▼▼ want de HEERE wilde hen doden Daarom gaf hun de Heere de genade niet dat zij zich bekeerden, maar Hij heeft hen meer en meer verlaten, en heeft hen rechtvaardig overgegeven in een verkeerden zin, ten verderve.
26En de jongeling Samuël nam toe, en werd groot en aangenaam beide bij den Heere en ook bij de mensen. ▼
,
▼▼ aangenaam beide Hebreeuws, goed.
27En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide tot hem: Zo zegt de Heere: Heb Ik Mij klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij in Egypte waren, in het huis van Farao? ▼
,
▼▼ Heb Ik Mij klaarlijk geopenbaard Of, ben Ik niet, enz. Hebreeuws, openbarende geopenbaard
,
▼▼ uws vaders, Te weten van Aäron, van wien Eli afkomstig was door Ithamar.
,
▼▼ zij in Egypte waren, Te weten, de kinderen Israëls.
,
▼▼ huis van Faraö? Dat is, toen zij nog waren onder de heerschappij en tirannie van Farao.
28En Ik heb hem uit alle stammen van Israël Mij ten priester verkoren, om te offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken, om den efod voor Mijn aangezicht te dragen; en heb aan het huis uws vaders gegeven al de vuurofferen van de kinderen Israëls. ▼▼ hem Te weten, Aäron.
,
▼ 29Waarom slaat gijlieden achteruit tegen Mijn slachtoffer, en tegen Mijn spijsoffer, hetwelk Ik geboden heb in de woning; en eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israël? ▼▼ gijlieden Te weten, gij Eli en uw zonen.
,
▼▼ woning; Dat is, tabernakel, welke Gods woning was.
,
▼▼ eert uw zonen meer dan Mij, Denzelven meer respect toedragende dan Mij, want gij durft hen niet eens vertoornen, noch terdege berispen, veel minder straffen naar behoren, of van het priesterdom afzetten, gelijk hun snode boevenstukken dat wel verdiend hebben.
,
▼▼ gijlieden Te weten, gij Eli zowel als uw zonen.
30Daarom spreekt de Heere, de God Israëls: Ik had wel klaarlijk gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden voor Mijn aangezicht wandelen tot in eeuwigheid; maar nu spreekt de Heere: Dat zij verre van Mij; want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden. ▼▼ Ik had Te weten, toen Ik het priesterlijk ambt in uws vaders huis heb ingesteld.
,
▼▼ wel klaarlijk gezegd Hebreeuws, Ik had zeggende gezegd
,
▼▼ voor Mijn aangezicht Dat is, het priesterdom bedienen; versta hierbij, indien zij in mijn geboden zouden wandelen.
,
▼▼ Dat zij verre van Mij; Te weten, vanwege uw ongehoorzaamheid.
,
▼▼ zullen licht geacht worden Hebreeuws, zullen licht worden.
31Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen, en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal. ▼▼ dat Ik uw arm zal afhouwen, Dat is, Ik zal u beroven van uw sterkte, te weten, van uw kinderen en het priesterlijk ambt; want toen het hogepriesterambt van Eli en de zijnen genomen was, zo vermochten zij gans niet. Zie onder, vs.36. Het woord arm, voor sterkte, wordt ook gebruikt Job 22:9; Psa 37:17, en elders meer.
32En gij zult aanschouwen de benauwdheid der woning Gods, in plaats van al het goede, dat Hij Israël zou gedaan hebben; en er zal te genen dage een oud man in uw huis zijn. ▼▼ de benauwdheid der woning Gods, Van de wegvoering der ark uit den tabernakel of woning, de nederlaag Israëls en de gevangenis der ark, zie onder, 1Sa 4:11. Anders, gij zult een tegenpartij in de woning zien. Gij, dat is, uw nakomelingen [want Eli is zijn levenlang priester gebleven], maar naderhand zal er een ander [de uwen uitgestoten zijnde] in de plaats derzelve gesteld worden; zie 1Ki 2:27.
,
▼▼ in plaats van Anders, in alles, waarmede Hij Israël goed gedaan zou hebben.
33Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, zou zijn om uw ogen te verteren, en om uw ziel te bedroeven; en al de menigte uws huizes zal sterven, mannen geworden zijnde. ▼▼ Doch de man, Dat is, die aan den dienst des altaars blijven zal.
,
▼▼ u niet zal uitroeien Dat is, van de uwen.
,
▼▼ zou zijn Dat is, ware het dat gij dan nog leefdet en al deze dingen zaagt, gij zoudt uw ogen uitschreien. Dit kan verstaan worden van het jammerlijk vermoorden der priesters te Nob, 1Sa 22:18, of ook wel van de schandelijke afzetting van Abjathar, 1Ki 2:26, waar de eerste woorden van vs.33 ook wel op passen.
,
▼▼ al de menigte Dat is, meestal.
,
▼▼ mannen geworden zijnde Dat is, in het beste van hun leven.
34Dit nu zal u een teken zijn, hetwelk over uw beide zonen, over Hofni en Pinehas, komen zal: op een dag zullen zij beiden sterven. ▼ 35En Ik zal Mij een getrouwen priester verwekken; die zal doen, gelijk als in Mijn hart en in Mijn ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd voor het aangezicht Mijns Gezalfden wandelen. ▼
,
▼▼ in Mijn hart Dat is, gelijk Mij behaagt.
,
▼
,
▼▼ hij zal Versta hierbij, en zijn nakomelingen
,
▼▼ altijd voor het aangezicht Hebreeuws, al de dagen; te weten, zijns levens.
,
▼▼ Mijns Gezalfden Dat is, voor den koning, dien Ik verkiezen zal, die ook een voorbeeld zal zijn van Christus, dien Ik tot een koning over Sion, mijn heiligen berg, gezalfd heb.
,
▼▼ wandelen Dat is, het priesterambt bedienen, gelijk vs.30.
36En het zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, zal komen, om zich voor hem neder te buigen voor een stukje gelds, en een bolle broods, en zal zeggen: Neem mij toch aan tot enige priesterlijke bediening, dat ik een bete broods moge eten. ▼
,
▼▼ hem neder te buigen Te weten, voor Zadok en zijn nakomelingen.
Copyright information for
DutSVVA