‏ 1 Thessalonians 2:3-4

3Want onze vermaning is niet geweest uit verleiding, noch uit onreinigheid, noch met bedrog;
 onze Namelijk om u tot de gehoorzaamheid van het Evangelie van Christus te brengen.
,
 uit verleiding Namelijk gelijk van de zodanigen was, die de wet met het Evangelie vermengden, om den haat der Joden te ontgaan. Zie 2Co 11:13, enz.; Gal 5:11, en elders meer.
,
 uit onreinigheid Namelijk gelijk van dezulke was, die de heiden in hunne wellusten toegaven en pluimstreken. Zie 2Pe 2:13; Jud 1:10, enz.
,
 noch met Namelijk om van hun eer, of geld, of andere wereldse voordelen behendiglijk te trekken, gelijk 2Co 11:20 van sommigen wordt betuigd, en hierna vs.5,6 wordt verklaard.
4Maar, gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, niet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten beproeft.
 beproefd Dat is, bekwaam gekeurd, of geacht zijn, dat is, proefbaar of bekwaam gemaakt zijn. Zie Act 9:15; 2Co 3:5, 2Co 3:6; Gal 1:15, Gal 1:16, enz.
,
 toebetrouwd Dat is, bevolen, of bij ons in bewaring gelegd worden, om hetzelve naar Gods wil aan anderen uit te delen. Zie 1Co 4:1, 1Co 4:2; 2Co 5:19; 1Ti 1:11.
,
 harten Het woord beproeven wordt hier een weinig anders genomen dan hiervoren, namelijk voor onderzoeken of kennen, gelijk de oprechtheid des gouds door vuur beproefd en gekeurd wordt.
Copyright information for DutSVVA