1 Timothy 1:18-19

18Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timotheüs, dat gij naar de profetieën, die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt;
 beveel ik u, Het Griekse woord betekent eigenlijk iemand iets bevelen, dat men bij hem weglegt, of hem te bewaren geeft.
,
 naar de profetieën, Dat is, voorzeggingen. Want ten tijde der apostelen werden enige mannen Gods, door het bevel van den Heiligen Geest, tot den dienst des Evangelies afgezonderd, gelijk Paulus en Barnabas zo werden uitgezonden, Act 13:2; of van hen werd voorzegd door enige profetieën wat hun zou overkomen, gelijk te zien is Act 11:27-28, en Act 20:23, en Act 21:11. Van Timotheüs wordt zulks ook betuigd hierna 1Ti 4:14.
,
 dezelve Namelijk voorzeggingen of profetieën, dat is, in die dingen die u te voren voorzegd zijn.
,
 den goeden strijd strijdt; Hetwelk niet alleen van den arbeid, vlijt en strijd verstaan wordt, die allen gelovigen in hun algemeen beroep opgelegd is, maar ook den trouwen leraars in het bijzonder. Zie 2Ti 4:7-8.
19Houdende het geloof, en een goed geweten, hetwelk sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben;
 Houdende Gr. hebbende; dat is, behoudende, of vast houdende.
,
 het geloof, en Dat is, de belijdenis, of de leer des waren geloofs, gelijk blijkt uit de tegenstelling der lasteringen van Hymeneus en Alexander in het volgende vs.
,
 een goed geweten, Dat is, een oprecht geweten, dat zichzelf in al zijn doen richt naar hetgeen, waarvan hij uit Gods Woord is onderricht, en niet naar eergierigheid, geldgierigheid, of andere genegenheden; waarvan lichtelijk kan geoordeeld worden bij degenen die de woorden der mensen met hun doen vergelijken.
,
 hetwelk sommigen Namelijk goede of oprechte conscientie.
,
 verstoten hebbende, Dat is, niet nagekomen, of waargenomen hebbende.
,
 van het geloof Of, omtrent, in, aangaande het geloof, dat is, van de ware leer, of bekentenis des geloofs, gelijk vs.20 vereist, en gelijk Paulus nader verklaart 2Ti 2:17-18.
,
 schipbreuk geleden hebben; Dat is, vervallen, of afgevallen zijn; ene gelijkenis, genomen van degenen die door schipbreuk hunne goederen verliezen. Zie hierna 1Ti 4:1.
Copyright information for DutSVVA