2 Chronicles 20:10-11

10En nu, zie de kinderen Ammons, en Moab, en die van het gebergte Seir, door dewelken Gij Israël niet toeliet te trekken, als zij uit Egypteland togen, maar zij weken van hen, en verdelgden hen niet;
  die van het gebergte Seïr, Hebreeuws, de berg, of, het gebergte Seïrs; dat is, de inwoners van dat gebergte, welke waren de Edomieten; Deu 2:5 .
,
 te trekken, Te weten, als vijanden, om het volk te beschadigen, of het land in te nemen; doch als vrienden hadden zij wel mogen trekken, indien de Edomieten hun dat niet geweigerd hadden; Num 20:17 , Num 20:20-21 ; Deu 2:4 , Deu 2:8 , Deu 2:18 .
11Zie dan, zij vergelden het ons, komende om ons uit Uw erve, die Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven.
 vergelden Te weten, het goed, dat wij hun gedaan hebben met het kwaad, dat zij, ons nu aandoen willen. Het Hebreeuwse woord is hier voor kwade vergelding genomen; alzo 2Ch 32:25 ; Psa 7:5 , enz.; elders ook voor goede, Jdg 9:16 ; 2Sa 19:36 ; voor beide, 1Sa 24:18 ; Pro 31:12 .
Copyright information for DutSVVA