2 Chronicles 33:2-3

2En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren, naar de gruwelen der heidenen, die de Heere voor het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had.
 de gruwelen Zie van deze Deu 18:9-10 , enz.
3Want hij bouwde de hoogten weder op, die zijn vader Jehizkia afgebroken had, en richtte den Baäls altaren op, en maakte bossen, en boog zich neder voor al het heir des hemels, en diende ze;
 hij bouwde Hebreeuws, hij keerde weder en bouwde; dat is, hij bouwde weder. Zie Num 11:4 .
,
 afgebroken had, En dat naar Gods uitgedrukt bevel; Exo 34:13 ; Num 33:53 ; Deu 12:3 .
,
 richtte Hij wordt 2Ki 21:3 in afgoderij bij Achab vergeleken; van wiens gruwelijke afgoderij, zie 1Ki 16:31-33 .
,
  Baäls Zie Jdg 2:11 .
,
 heir des hemels, Zie Deu 4:19 , en 2Ki 21:3 , alzo onder, vs.5.
Copyright information for DutSVVA