2 Corinthians 7
1Dewijl wij dan deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods. ▼▼ deze beloften hebben, Namelijk waarvan in het einde van het voorgaande hoofdstuk is gesproken.
,
▼
,
▼▼ voleindigende de Dat is, meer en meer volbrengende door het voortbrengen van de vruchten derzelve. Zie Joh 15:1-2 .
2Geeft ons plaats; wij hebben niemand verongelijkt, wij hebben niemand verdorven, wij hebben bij niemand ons voordeel gezocht. ▼▼ Geeft ons plaats; Dat is, geeft onze vermaning plaats. Of, geeft ons plaats in uw hart, gelijk wij u doen in het onze. Zie hiervoren, 2Co 6:11-13 .
,
▼▼ verongelijkt, wij hebben Namelijk door heerschappijzucht over u.
,
▼▼ verdorven, wij hebben Namelijk door valse leringen of kwade voorbeelden.
,
▼ 3Ik zeg dit niet tot uw veroordeling; want ik heb te voren gezegd, dat gij in onze harten zijt, om samen te sterven en samen te leven. ▼▼ tot uwe veroordeling; Namelijk alsof gij ondankbaar of trouweloos jegens mij geweest waart. Of, alsof ik mij van u beklaagde; maar [wil hij zeggen] om den valsen apostelen, die mij bij u zoeken verdacht te maken, den mond te stoppen, en om mijne zorg over u te bewijzen, gelijk vs.12 wordt verklaard.
,
▼▼ tezamen te Eene manier van spreken, waardoor de meeste liefde en gunst jegens iemand wordt uitgedrukt, namelijk dat hij bereid is met hem te leven en te sterven.
4Ik heb vele vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roems over u; ik ben vervuld met vertroosting; ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking. 5Want ook, als wij in Macedonië gekomen zijn, zo heeft ons vlees geen rust gehad; maar wij waren in alles verdrukt; van buiten was strijd, van binnen vrees. ▼▼ ons vlees geen Dat is, ons lichaam. Niet dat de ziel niet mede haar deel heeft aan de verdrukkingen, maar omdat de vervolgingen meest op den uitwendigen mens aangericht worden, en God daarentegen den geest dikmaals verkwikt en vertroost.
,
▼▼ strijd, van binnen Namelijk die ons aangedaan werd van de heidenen en Joden, die buiten de gemeente waren.
,
▼▼ vrees Namelijk door de zorg, die wij hadden van de zwarigheden, die binnen de gemeente gerezen waren; 2Co 11:28-29 . Zie dergelijk wijze van spreken 1Co 5:12 .
6Doch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst van Titus. ▼▼ door de komst Namelijk die ons tegen de vervolging van buiten door zijne tegenwoordigheid heeft gesterkt, en van den stand uwer gemeente van binnen, en van uwe genegenheid tot ons beter heeft onderricht, gelijk vs.7 verklaart.
7En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting, met welke hij over u vertroost is geweest, als hij ons verhaalde uw verlangen, uw kermen, uw ijver voor mij; alzo dat ik te meer verblijd ben geweest. ▼▼ uw verlangen, Namelijk na mijne komst tot u.
,
▼▼ uw kermen, Namelijk over mijne verdrukkingen en ongenoegen.
,
▼▼ uw ijver voor mij; Namelijk tegen de ongehoorzamen, en ook in het aannemen van de bestraffingen en vermaningen in den voorgaanden brief tot u door mij gedaan, waarvan hij in de volgende verzen breder handelt.
8Want hoewel ik u in den zendbrief bedroefd heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij berouwd heeft; want ik zie, dat dezelve zendbrief, hoewel voor een kleinen tijd, u bedroefd heeft. ▼
,
▼▼ berouwd heeft; Dat is, wee gedaan heeft, dat ik zo hard moest schrijven, gelijk het een vader wee doet wanneer hij zijne kinderen hard moet bestraffen, hoewel hij zulks met recht doet en tot hun best.
9Nu verblijde ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt. ▼▼ zodat gij in geen Of, opdat hij in geen ding schade van ons zoudt lijden.
10Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood. ▼▼ naar God werkt Dat is, die van God komt, Gode aangenaam is en den zondaar tot God brengt; wanneer namelijk het hart des zondaars daarover recht bedroefd is, dat hij God zijnen Vader door zijne zonde vertoornd heeft, met een vertrouwen van de vergeving derzelve door Christus Jezus, vergezelschapt met een vast voornemen van de zonde te vlieden, gelijk de voorbeelden van David, van den verloren zoon, der zondares, Petrus en anderen uitwijzen.
,
▼▼ de droefheid der Dat is, welke in wereldse mensen is, om het verlies van wereldse zaken, of die uit vrees van Gods straf alleen wordt veroorzaakt, waarop verharding in de zonde, wanhoop en eindelijk de verdoemenis zelve volgt, gelijk in Kain, Achitofel, Achab, Judas en dergelijken te zien is.
11Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewrocht? Ja, verantwoording, ja, onlust, ja, vrees, ja, verlangen, ja, ijver, ja, wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen rein te zijn in deze zaak. ▼▼ naarstigheid heeft het in u Of, zorgvuldigheid en bekommering over de zonde, die begaan was om die te beteren.
,
▼▼ verantwoording, ja Of, verontschuldiging; namelijk dat zulks niet was geschied uit moedwil of toestemming van de begane zonde.
,
▼▼ onlust, ja Of, bezwaardheid over dezelve zonde, verdrietigheid, kwalijkneming.
,
▼▼ vrees, ja Namelijk van de goddelijke en kerkelijk straf over die zonde, zo zij niet werd gebeterd.
,
▼▼ verlangen, ja Dat is, gewilligheid en zonderlinge begeerte om dezelve te beteren.
,
▼▼ ijver, ja Namelijk in het volbrengen van hetgeen de apostel hun bevolen had tot wering van deze ergernis.
,
▼▼ wraak; in alles Dit kan verstaan worden van de kerkelijke straf zelve over deze zonde, of ook van het verdriet, dat zij hierover hebben bewezen, hetwelk als een wraak was over henzelven, dat zij tevoren zo nalatig hierin geweest waren.
,
▼▼ rein te zijn Namelijk niet van alle fouten, want nalatigheid is ook ene fout, maar van enig genoegen daaraan te hebben, of van moedwillig daarin gehandeld te hebben.
,
▼▼ zaak Of, handel, daad.
12Hoewel ik dan aan u geschreven heb, dat is niet om diens wil, die onrecht gedaan had, noch om diens wil, die onrecht gedaan was; maar opdat onze vlijtigheid voor u bij u openbaar zou worden, in de tegenwoordigheid Gods. ▼
,
▼▼ die onrecht gedaan had, Dat is, van den persoon, die de bloedschande gedaan heeft. Of dergenen, die hunne broeders voor ongelovige rechters getrokken of verongelijkt hadden.
,
▼
,
▼▼ onze vlijtigheid Dat is, onze zorg voor den welstand en goeden naam van de ganse gemeente. Anderen lezen uwe vlijtigheid voor ons.
,
▼▼ voor u Of, aan u, dat is, die tot uw dienst aangewend is.
13Daarom zijn wij vertroost geworden over uw vertroosting; en zijn nog overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest van u allen verkwikt is geworden. ▼▼ van u allen verkwikt Namelijk ziende hoe gewillig gij geweest zijt, om mijne vermaningen en zijn persoon aan te nemen en hem alle gunst te bewijzen.
14Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem, dien ik bij Titus geroemd heb, waarheid geworden. ▼▼ waarheid geworden Dat is, waarachtig bevonden.
15En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij u aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen. ▼▼ innerlijke bewegingen Gr. ingewanden; dat is, genegenheid en liefde; een Hebreeuwse wijze van spreken.
16Ik verblijde mij dan, dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben. ▼▼ van u vertrouwen Gr. in u vertrouwe.
Copyright information for
DutSVVA