2 Kings 9:33-34

33En hij zeide: Stoot ze van boven neder. En zij stieten haar van boven neder, zodat van haar bloed aan den wand en aan de paarden gesprengd werd; en hij vertrad haar.
 hij zeide Namelijk, Jehu.
,
 zij stieten haar Te weten, de kamerlingen.
,
 hij vertrad haar Namelijk, Jehu.
34Als hij nu ingekomen was, en gegeten en gedronken had, zeide hij: Ziet nu naar die vervloekte, en begraaf ze; want zij is eens konings dochter.
 ingekomen was, Te weten, in het paleis.
,
 konings dochter Namelijk, van den koning der Sidoniërs, genoemd Eth-Baäl; 1Ki 16:31.
Copyright information for DutSVVA