2 Samuel 8:11-14

11Welke de koning David ook den Heere heiligde, met het zilver en het goud, dat hij geheiligd had van alle heidenen, die hij zich onderworpen had; 12Van Syrië, en van Moab, en van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van Amalek, en van den roof van Hadad-ezer, den zoon van Rechob, den koning van Zoba. 13Ook maakte zich David een naam, als hij wederkwam, nadat hij de Syriërs geslagen had, in het Zoutdal, achttien duizend.
 in het Zoutdal, Te weten, maakte hij zich een naam, of, [staande] in het Zoutdal, enz. waarvan zie 2Ki 14:7. Dit dal lag aan het zuidelijke einde van de Zoutzee, aan het oostelijke einde van het gebergte der Edomieten of Seïr.
,
 achttien duizend Van de Edomieten, zie 1Ch 18:12, waarop vs.14 past. Vergelijk ook Psa 60:2.
14En hij leide bezettingen in Edom; in gans Edom leide hij bezettingen; en alle Edomieten werden David tot knechten; en de Heere behoedde David overal, waar hij heentoog.
 David tot knechten; En zijn nakomelingen, tot den tijd van Joram, Josafats zoon. Zie 2Ki 8:22.
,
 behoedde David overal, Gelijk boven, vs.6.
Copyright information for DutSVVA