Amos 4:7-9

7Daartoe heb Ik ook den regen van ulieden geweerd, als er nog drie maanden waren tot den oogst, en heb doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen; het ene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands, waar het niet op regende, verdorde.
 regen van ulieden geweerd, Dien de Heere placht te geven tegen den oogst, om het koren zwaar en rijp te maken. Zie Joe 2:23 .
8En twee, drie steden togen om tot een stad, opdat zij water mochten drinken, maar werden niet verzadigd; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere.
 verzadigd; Dat is, zij konden niet genoeg bekomen tot hun nooddruft.
9Ik heb ulieden geslagen met brandkoren en met honigdauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wijngaarden, en uwer vijgebomen, en uwer olijfbomen at de rups op; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere.
 brandkoren en met honigdauw; Zie van deze beide plagen, Deu 28:22 .
,
 veelheid uwer hoven, Hebr. het vermenigvuldigen uwer hoven.
,
 rups op; Zie Joe 1:4 .
Copyright information for DutSVVA